MAANDAG 18 DECEMBER 1922.
G09
wil mij daarom niet duidelijk worden, dat direct nadat de
begrooting is vastgesteld dit voorstel aanhangig wordt gemaakt.
Bovendien, ik geloof te mogen zeggen, dat op zich zelf het
een verslechtering, een achteruitgang, een zeker soort reactie
beteekent, wanneer dit voorstel door het Gemeentebestuur
aan den Raad wordt voorgelegd. Hoe is hier altijd de toestand
geweest? In de eerste plaats wil ik er op wijzen, dat indertijd
door den Raad in principe is besloten, dat het personeel van
premiebetaling voor pensioen zou worden vrijgesteld. Dat is
een principieele uitspraak geweest, waarop nu wordt terug
gekomen. Ér is destijds nooit gezegd, dat de tijd zou kunnen
aanbreken, dat het noodig of wenschelijk zou zijn, die pensioens
bijdrage weer in te voeren Wij konden dus niet anders
aannemen, dat door het betreffende besluit van den Ge
meenteraad, de ambtenaren en werklieden voorgoed van een
bijdrage zouden zijn vrijgesteld.
üp een dergelijke principieele uitspraak wordt teruggekomen
en dat zonder dat de eigenlijke noodzaak daarvan kan worden
aangetoond. Het is reeds door de heeren Heemskerk en
Kooistra gezegd, dat de Wethouder in de commissie in gebreke
is gebleven den vertegenwoordigers van de organisatie's duidelijk
te maken, dat het in het belang van de gemeente absoluut
onafwendbaar was, dat die bijdrage moest worden betaald.
Maar zelfs al zou de Wethouder met een zekere overtuiging
hebben kunnen aantoonen, dat de toestand van degemeente-
financiën zoo slecht was, dan nog rijst de vraag, of nu tot
het bijpassen en het voorkomen van erger de loonen van het
gemeentepersoneel in de eerste plaats in aanmerking komen
om daarin te voorzien. Wij weten toch allen wel, dat de
loonen en salarissen in Leiden altijd van dien aard zijn
geweest, dat zij de vergelijking met andere plaatsen niet
goed kunnen doorstaan. Zij, die er kennis van genomen hebben,
weten dat Leiden destijds op den 7den rang stond wat
inwonertal, enz. betreft, en dat het wat de salarissen aangaat
ongeveer op de 60ste plaats stond. Het is dus wel duidelijk,
dat bij zoo'n toestand Leiden zeker niet de aangewezen ge
meente is om bij deze verslechtering voor te gaan.
Daar komt dit bij, dat in nog heel weinig plaatsen van
het land tot die heffing van een bijdrage in het pensioen het
besluit genomen is, wel is dat in verschillende Gemeenteraden
aanhangig geweest, maar in de meeste dezer Gemeenteraden
is het of verworpen öf ingetrokken.
Ik herinner mij gelezen te hebben, dat in de vergadering
van de vertegenwoordigers van gemeentebesturen in Noord-
Brabant ook omtrent de pensioensbijdrage is vastgesteld, dat
er nog geen aanleiding bestond, de salarissen van het ge
meentepersoneel te verminderen. Het maakt een buitengewoon
bedenkelijken indruk, dat Leiden in dezen voorgaat. Ik kan
mij eenigszins begrijpen, waarom Burgemeester en Wethouders
met zoo snellen spoed met dit voorstel gekomen zijn. Het
is maar een vermoeden van mij, maar ik wil dit toch uit
spreken. In een belangrijke plaats van ons land, ik heb het
oog op Amsterdam, is zeer kort geleden in een commissie
vergadering een compromis gesloten, waaruit moest voort
vloeien het accepteeren van een aftrek van 37a De ge-
dachtengang van ons gemeentebestuur is nu waarschijnlijk
geweest, hetwelk ik mij wel kan begrijpen, dat wat het personeel
in Amsterdam heeft geaccepteerd, ook wel door het Leidsche
zal geaccepteerd worden, en wij zullen ons dus haasten, dat
hier alvast aanhangig te maken. Maar, Mijnheer de Voorzitter,
wanneer wij dat doen, moeten wij ook een andere vergelijking
trekken. Wij weten allen wel, dat de loonen van het
Amsterdamscbe personeel gunstig afsteken bij die van het
Leidsche. Terwijl het minimumloon in Amsterdam 34.
is, is dat in Leiden 27.Dat is dus een verschil van
7.per week. In Amsterdam heeft men verschillende voor-
deelen voor het personeel, onder anderen vacantietoeslag,
langere vacantie, als ik mij niet vergis, waaraan ook niet
getornd wordt. Hiermede wil ik dus zeggen, dat de toestand
in Amsterdam niet te vergelijken is met dien in Leiden. Men
moet dus eerst aantoonen, dat de loonen hier op een behoorlijk
peil staan.
Ik zal het voorloopig hierbij laten. Ik meen, dat er, noch
voor den Raad, noch voor Burgemeester en Wethouders, aan
leiding bestaat ten opzichte van de uitgaven van 1923 met
een dergelijk voorstel te komen. Willen Burgemeester en
Wethouders in de toekomst toch tot zoo iets overgaan, dan
kan ik mij voorstellen, dat zij iets dergelijks bij de volgende
begrooting aanhangig maken en dan had men gevoeglijk
kunnen wachten met het indienen van dit voorstel.
De heer Knuttel. M. d. V. Het voorstel, dat hier voor ons
ligt, doet weer duidelijk uitkomen, hoe schadelijk de werking
van het georganiseerd overleg is, en hoe groot gelijk wij
hadden, toen wij daartegen waarschuwden. Het is eenvoudig
een middel, dat wordt toegepast, om te maken dat de
arbeiders weinig bereiken. Men komt met het een of andere
voorstel, dat verder gaat of minder geeft dan men noodig
acht, er wordt over gepraat, dan komt er een compromis tot
stand en het gevolg is, dat de arbeiders een geringe loons
verhooging krijgen, wanneer het over loonsverhooging gaat,
of schijnbaar met instemming van de arbeiders wordt inge
voerd een verslechtering, of een kleine verbetering. Èen
kleine verbetering zeg ik, maar dat is een stem uit het ver
leden. Ik geloof, dat dit wel een van de kwaadste dingen in
dit voorstel is, dat de arbeiders er zich van te voren al bij
neerlegden.
Wat de zaak zelf betreft, wil ik op twee dingen wijzen.
Zelfs indien het juist is, dat de arbeiders door de nieuwe
pensioenwet, wat hun pensioen betreft, in een betere conditie
komen, dan is die aftrek toch niet rechtvaardig, want die
toekomstige betere toestand heeft met den tegenwoordigen
toestand van het gezin niets te maken, daardoor worden de
loonen niet hooger. En, zooals al terecht door den heer
Kooistra is opgemerkt, de loonen zijn van de meerderheid in
het algemeen zoo, dat zij er net even van rond kunnen komen,
maar men moet niet vragen op welke wijze.
Er zijn hier nog loonen van 27.en zelfs de meeste
loonen blijven belangrijk onder de 40.Er was dus van
een voldoende betaling van het gemeentepersoneel geen sprake.
Nu de kwestie van het pensioen. Het is zeer de vraag of
de arbeiders ten aanzien van het pensioen door deze nieuwe
wet in een betere conditie komen, want het is wel waar, dat
bun voorspiegelingen worden gedaan van grootere bedragen
in geld, wanneer zij den pensioengerechtigden leeftijd hebben
bereikt, maar daar staat tegenover, dat de zekerheid, dat zij
die bedragen ooit zullen krijgen, aanmerkelijk geringer is
geworden dan zij vroeger was. Vroeger kon men denken, als
men den pensioenleeftijd bereikt had, dat men volkomen
veilig was. Nu is men in dat opzicht volkomen onveilig. Er
is niemand, die eenige garantie op zich wil nemen voor den
loop van den gulden. Integendeel, men neemt vrij algemeen
aan, dat die ook naar beneden zal gaan.
In de tweede plaats is het in hooge mate twijfelachtig, in
hoeverre het koninkrijk der Nederlanden dan nog solvent zal
zijn. Het is zeer onzeker een wissel op de toekomst te trekken,
daarom beteekenen al die cijfers verbazend weinig. Wat be
teekent het als men een pensioen krijgt van 1400.wanneer
misschien tegen dien tijd de gulden nog maar een kwartje
waard is?
Nu zal men zeggen, dat zou erger zijn bij de oude pensioenwet.
Dat is juist, maar ik wil zeggen, dat, als het betreft practische
zekerheid te verschaffen voor de toekomst, deze nieuwe
pensioenwet verbazend weinig waarde heeft.
Maar ook als dat niet het geval zou zijn, zouden wij even
goed ons op dit standpunt moeten stellen, dat de pensioen
aftrek eens is afgeschaft, en dat die afgeschaft moet blijven
en dat wij deze verslechtering van het loon van de gemeente
arbeiders en het gemeentepersoneel in het algemeen in geen
geval kunnen accepteeren.
De beer Wilbrink. M. d. V. Ik zou een enkele opmerking
willen maken naar aanleiding van hetgeen hier besproken is.
De heer van Stralen heeft nog al bezwaren tegen deze uit
spraak, omdat hij meent, dat indertijd hier een principieele
beslissing is gevallen over het ai of niet aftrekken voor
pensioen. Ik kan niet toegeven, dat toen een principieele
beslissing gevallen zou zijn. Ik heb indertijd ook gestemd voor het
laten vervallen van dien aftrek voor pensioen, maar niet omdat
ik dien pensioenaf tr ek in alle opzichten verkeerd vond, maar omdat
ik meende, dat in dien tijd de loonen van de arbeiders in de
gemeente Leiden niet in die mate waren verhoogd, dat die
pensioenaftrek er af zou kunnen. Als hier nu een verandering
komt, dan is het niet een verandering van het principe, maar
dan is het omdat wij van meening zijn, dat de gewijzigde
omstandigheden ook weer andere maatregelen vereischen. En
waar nu de heer Kooistra betoogd heeft, dat pensioen is
eigenlijk uitgesteld loon en waar in de pensioenregeling, die
hier voorgesteld wordt, een zekere verbetering ligt, meen ik
dat ook wat deze pensioenregeling aangaat, al komt die dan
ook van hooger hand tot stand, eigenlijk een loonsverhooging van
het gemeentepersoneel tot stand komt. Nu ben ik het volkomen
met de heeren eens, als zij beweren, dat de arbeiders momenteel
aan die loonsverhooging, die zij pas uitgekeerd zullen krijgen
als zij 60 of 65 jaar zijn, of die zijn weduwe krijgt als hij
is heengegaan, niets hebben. Maar wij kunnen daar toch
zeker wel iets tegenover stellen.
Het is voor den arbeider toch zeer veel waard, als hij er
van verzekerd is op zijn ouden dag een behoorlijk inkomen
te hebben, tenminste als men niet doortelt als de heer
Knuttel en dat hij weet, dat, als hij onverhoopt heen gaat,
zijn weduwe en kinderen zijn bezorgd. Daarom, Mijnheer de
Voorzitter, waar er indertijd geen principieele uitspraak is
gedaan, zal ik, nu de omstandigheden gewijzigd zijn, al geef
ik toe, dat die niet heel veel voordeeliger voor de arbeiders
zijn geworden, voor het voorstel van Burgemeester en Wet
houders stemmen, en ben ik dus voor den aftrek voor het
pensioen.