008 MAANDAG 18 DECEMBER 1922. Wij stellen ons dat zoo voor, dat de personen, die er in de eerste plaats mee te maken hebben, in de gelegenheid worden gesteld kennis te nemen van de stukken, die er over gaan. Dat die personen dan met de organisatie's daarover kunnen spreken en zij daarover een advies kunnen geven. Mijnheer de Voorzitter. Na de geschiedenis, die zich met betrekking tot deze zaak heeft afgespeeld, kan ik niet zeggen, dat de ambtenaren zoo bijzonder zijn ingenomen. Verschillende couranten hebben berichten gezonden, dat met de organisatie's over die 3V» besprekingen waren ge voerd en dat deze er unaniem voor waren. Maar dat is niet waar. Ik meen, dat dit meer was een bespreking over een vonnis, dat reeds over hen was geveld. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, hoop ik, dat, wanneer in het vervolg een advies noodig is van het georganiseerd over leg, over een zoo ingrijpende kwestie, dat er meer rekening met de organisatie's zal worden gehouden. En nu, Mijnheer de Voorzitter, de heffing van 372 Wij staan op het stand punt, dat wij geen heffing wenschen voor de pensioenen voor de arbeiders, in het geheel niet. Want wat is pensioen? Dat is uitgesteld loon. En omdat men toch voor uitgesteld loon niet behoeft te betalen, meenen wij, dat er geen pensioens bijdragen geheven mogen worden. Daarbij komt nog, dat die personen, die onder dit reglement zullen vallen, niet voldoende tijd hebben gehad, rekening te houden met hetgeen zij in de toekomst zullen moeten betalen. Zij zullen 37» van hun traktement moeten missen. Ik weet als ambtenaar veel te goed, dat de gemeente en de Staat je precies betaalt, waarvan je kunt leven en dat alles wat er af moet nog te veel is. Ik zal op het oogenblik, Mijnheer de Voorzitter, niet beginnen met citaten, maar ik wil alleen de vergadering in overweging geven het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aan te nemen. Wij, sociaal-democraten, zijn niet de eenigen, die daarvoor strijden, maar uit andere richtingen worden dezelfde klanken gehoord. En daarom hoop ik, dat de Raad niet als heden middag zal doen, maar er aan zal denken, dat de ambtenaren in deze gemeente er een groot nadeel van zullen ondervinden. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wil niet verheelen, dat de indiening van dit voorstel ook mij niet aangenaam ge troffen heeft, vooral daarom niet, omdat wij nog onlangs bij de algemeene beschouwingen over de begrooting, absoluut niet konden denken dat reeds zoo spoedig dit vraagstuk aan de orde zou komen. Ik heb, nadat de heer Oostdam een enkel woord hierover had gezegd, dat hij het rationeel vond dat de ambtenaren bijdragen in hun pensioen, gezegd, dat ik vermeen, dat het nog te vroeg was voor die zaak, aangezien uit de begrooting niet is gebleken, dat Burgemeester en Wethouders met dit voorstel zouden komen. Des te onaan genamer doet het natuurlijk aan, dat zoo spoedig daarop die zaak aan de orde komt. Want het is niet precies uit een oogpunt van bezuiniging, zooals wij gedacht hebben, dat nu gekomen wordt met een voorstel tot heffing van pensioens bijdrage, maar ik wil eerlijk bekennen, dat het hier iets geheel anders is, dat het hier niet gaat om bezuiniging, in tegen stelling met wat de heer Kooistra meende, maar dat het alleen is een voorkomen van uitzetten van uitgaven. In dit opzicht ligt er dus wel een principieel verschil tus- schen het heffen van pensioensbijdragen om de uitgaven voor de gemeente naar beneden te drukken of het niet verzwaren van de uitgaven voor de gemeente. Toch zou ik gaarne ge zien hebben, dat Burgemeester en Wethouders niet met dit voorstel waren gekomen, alleen daarom niet, omdat ik vrees en ik hoop dat Burgemeester en Wethouders die vrees bij mij zullen wegnemen dat dit een eerste stap is om te trachten het heen te leiden naar den toestand, dat door de ambtenaren in het algemeen genomen weer de pensioensbij dragen zullen worden gestort. Ik hoop dus in ieder geval, alvorens mijn standpunt in deze te bepalen, van Burgemeester en Wethouders een antwoord te krijgen, of het in afzienbaren tijd bij dit voorstel zal blij ven en zij er niet aan zullen denken dit uit te breiden en den koers in te slaan, die leidt naar een algemeene pensioens bijdrage. In verband met de door den heer Kooistra geopperde be denking tegen het georganiseerd overleg, wil ik wel zeggen, vooral omdat ik een paar vergaderingen van het gemeente- personeel heb meegemaakt, dat mij onaangenaam getroffen heeft, de wijze waarop deze regeling met den betrokken Wet houder is tot stand gekomen. Ik wil er in de eerste plaats toch wel mijn verwondering over uitspreken, dat Burgemees ter en Wethouders in ieder geval zich plaatsen op het stand punt, dat het advies van de Algemeene Ambtenaren- en Werkliedencommissie in ieder geval moet worden gevolgd, terwijl door die commissie is gezegd, dat zij in het uiterste geval, desnoods, met het voorstel zou kunnen meegaan. Vooral in verband met hetgeen door den heer Kooistra is gezegd en de berichten, die in de pers de rondte hebben gedaan, lijkt het mij toch toe, dat wij in de toekomst zullen moeten trach ten een anderen weg te vinden om tot gezond overleg te komen, vooral daarom, omdat het waarschijnlijk in verband met de economische omstandigheden noodzakelijk zal zijn in de toekomst nog meer dan thans met de ambtenaren en werklieden overleg te plegen over financieele en andere zaken. Nu heeft het mij betrekkelijk onaangenaam getroffen, dat de uitnoodiging tot bijwoning van de vergadering, waarin deze zaak zou worden besproken, de vereenigingen zoo kort voor de vergadering bereikte, dat het den afgevaardigden van de betrokken organisatie's niet mogelijk was daarover met hun bestuur van gedachten te wisselen, terwijl ook de uit noodiging geen enkele toelichting bevatte met betrekking tot de te behandelen punten. Dat lijkt mij een wijze van han delen, die totaal onjuist is. Wanneer wij een goede, welwillende verstandhouding willen hebben tusschen de ambtenaren eenerzijds en het Gemeente bestuur anderzijds, dan kan dat bevorderd worden door de Commissie van Overleg, maar dan lijkt mij toch toe, dat de zaken uitvoerig voorbereid moeten worden. Waar in dit ge val de ambtenaren en de werklieden als het ware overrom peld werden door de zedelijke pressie, die door den voor zitter van genoemde commissie eindelijk op hen uitgeoefend is, daar hebben zij ten slotte genoegen genomen met een aftrek van 372 Dat lijkt mij een toestand, die niet in den haak is. Men zou mij verkeerd hebben moeten inlichten, maar mij is uit de besprekingen gebleken, dat door den voor zitter in genoemde commissie wel is medegedeeld, dat de financiën der gemeente het niet gedoogen, dat die hernieuwde last op de gemeente werd gelegd, maar toch is er eigenlijk niet met cijfers, met feiten aangetoond, dat dit werkelijk zoo moest plaats vinden en ik heb zelfs in een van de vergade ringen er op gewezen, hoe hun standpunt dan zou zijn, wan neer er bijvoorbeeld door den voorzitter zou zijn medegedeeld, dat waarschijnlijk ook dit van invloed zou zijn, om straks een hooger vermenigvuldigingscijfer ten opzichte van de belastingen te krijgen. Maar ook dat is in de bedoelde com missie niet verklaard. Zie, Mijnheer de Voorzitter, wanneer niet met heldere, duidelijke feiten in zoo'n georganiseerd overleg wordt uiteengezet dat de toestand van de gemeente een dergelijken maatregel rechtvaardigt, dan zullen de ambte naren en gemeentewerklieden zich benadeeld gevoelen, dat spreekt van zelf. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, wil ik mijn houding in deze nog niet bepalen. Ik wil alleen deze vraag stellen: zijn Burgemeester en Wethouders van oordeel, dat in ieder geval, laten wij zeggen gedurende dit begrootings- jaar, geen verdere voorstellen van Burgemeester en Wethou ders te wachten zijn tot verdere verruiming van die pen sioensbijdrage, want in ieder geval kan het door de menschen beschouwd worden als de eerste schrede op weg naar salaris vermindering. In den grond van de zaak is het dat. En waar de tijden nog zoodanig zijn, dat, hoewel weliswaar enkele artikelen in prijs zijn gedaald, van andere artikelen de prijzen dezelfde zijn gebleven, daar lijkt het mij toe, dat de menschen in ieder geval moeten weten, waaraan zij toe zijn, dat dus met hen rekening worde gehouden. De heer van Stralen. M. d. V. Alvorens mij aan te sluiten aan de hulde, die door vei schillende persorganen in de afge- loopen week aan den Wethouder, voorzitter van de commissie voor georganiseerd overleg is gebracht, zou ik gaarne eerst van den Wethouder zelf vernemen, hoe het komt, dat er zulke eigenaardig afwijkende meeningen bestaan over datgene, wat in die commissie voor georganiseerd overleg tot stand zou zijn gekomen. Want direct na de vergadering deed in de verschillende bladen het bericht de ronde, dat in die commissie met de meest mogelijke instemming was besloten den aftrek van 3% voor eigen en 7»% voor weduwen- en weezen- pensioen te aanvaarden. De behandeling van deze zaak in de commissie is pas eenige dagen oud, en reeds hebben wij hier een kant en klaar gemaakt voorstel van Burgemeester en Wethouders te behandelen. Het is wel merkwaardig, dat Burgemeester en Wethouders in deze zoo'n spoed hebben betracht. Sinds Maart en April had nog geen vergadering van de commissie voor georganiseerd overleg plaats gehad. In de laatste twee a drie weken hebben twee vergaderingen plaats gehad van de werklieden- en ambtenarencommissie. Wanneer het gaat om de loonpositie van het personeel te verslechteren, dan blijkt het mogelijk den grootst mogelijken spoed te betrachten. Zoo is er dan een voorstel van Burgemeester en Wet houders om met 1 Januari het personeel weer te laten mee betalen in de pensioensbijdrage. Ik kan maar niet goed begrijpen, dat het noodig was, daarmee zoo'n groote haast te maken. Wij hebben nu toch de begrooting behandeld en naar ik meen zijn alle posten van inkomsten en uitgaven vastgesteld en ik mag aannemen, dat ook rekening is gehouden met de uitgaven, die de gemeente in 1923 heeft te doen ter zake van de betaling van de pensioenpremie aan het Rijk. Het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 16