MAANDAG 18 DECEMBER 1922.
607
ons personeel en wanneer dat uitsterft, kan men geleidelijk
technische verbeteringen invoeren. Wanneer wij overtuigd
zijn, dat wij voor minder geld dezelfde resultaten kunnen
verkrijgen, dan moeten wij er niet op letten, hoeveel mensohen
wij aan het werk kunnen houden, maar moeten wij het
gemeentebelang in het oog houden.
Hiermede meen ik voldoende mijn standpunt te hebben
uiteengezet en verdedigd.
De heer Knuttel. M. d. Y. Ik kan, al ben ik er in het
geheel niet mede eens, begrijpen, dat het wordt voorgesteld
uit een bezuinigingsoogpunt, maar ik heb mij geërgerd, dat
men doet alsof het hier gaat om een verbetering van het
onderwijs. In de rede van den heer Meijnen heeft mij een
enkel ding getroffen. Ten eerste de geschiktheid van de
gewone onderwijzeres. Men mag niet uit het oog verliezen,
dat handwerken door verreweg de meesten, die voor het
gewone onderwijs studeeren, beschouwd wordt als een zeer
onaangenaam iets, waarop men zich ook moet toeleggen, het
geen maakt, dat het onderwijs daarin niet zoo goed kan zijn.
En dan is het heel dwaas te hooren van den heer Meijnen,
alsof de tegenwoordige onderwijzeressen, die geen handwerk-
onderwijs geven, zich eigenlijk daardoor achteruitgezet zou
den gevoelen, alsof zij dat zouden gevoelen als een terug
stelling, waarop nu eindelijk teruggekomen wordt. Evengoed
moet ik er tegen opkomen, dat op zoo lichtvaardige wijze
heengeloopen wordt over de kwestie dat het onderwijs in
sommige opzichten gedesorganiseerd wordt. Er wordt gezegd
er zal wel iets op te vinden zijn. Natuurlijk. Maar de vraag
is alleen maar: gaat het onderwijs er mee vooruit? Als er
gezegd wordt, dat er wel meer dingen zijn, waardoor het
onderwijs gedesorganiseerd wordt en dat daarop wel iets is
gevonden, dan zou ik willen vragen, of de grens niet een
maal bereikt wordt.
De heer Groeneveld. M. d. V. Een enkel woord. Mijnheer
Wilbrink zegt, dat het ons niet zoozeer te doen is om het
belang van het onderwijs, als wel om de rechtspositie van
de handwerkonderwijzeressen. Ik moet dat ontkennen. Ik heb
straks gezegd, dat ik over de onderwijskwestie zelf niet zoo
veel zou zeggen, omdat die in de Juni vergadering al vol
doende van alle kanten is besproken. Ik behoef toch niet nog
eens te herhalen, wat ik in Juni gezegd heb. Maar op het
oogenblik is de rechtspositie gewichtiger dan in Juni en wel,
omdat de Raad toen die rechtspositie heeft bevestigd. Dus
op het oogenblik is deze zaak belangrijker. De onderwijszaak
zelf is van alle kanten bekeken, daarover behoeft men niets
meer te zeggen. Maar die rechtspositie is door het raads
besluit van Juni een gewichtige kwestie geworden. De heer
Wilbrink heeft betoogd, dat het handwerkonderwijs gegeven
door de gewone onderwijzeres, zoo goed tot zijn recht zou
komen. Maar ik wil even zeggen, dat hij in Juni heel iets
anders gezegd heeft.
Het is niet een geringe wijziging van zijn meening, maar
een totale ommekeer.
Ten bewijze hiervan zal ik even citeeren den laatsten zin
van zijn rede in Juni:
«Gezien ook de weinige sympathie, waarmede de gewone
«onderwijzeressen tegenover dit vak staan, zou dunkt mij de
tijd, daaraan besteed, voor de kinderen totaal verloren tijd zijn."
Zoo, en niet anders, heeft de heer Wilbrink in Juni ge
sproken. Wat hij nu zegt is daarmee totaal in strijd. Nu
moet hij weten, of hij telkens veranderen wil, maar ik hoop
zeer, dat hij vóór de stemming nog eens veranderen zal en
weer tot zijn standpunt van Juni terugkeeren.
De heer Oostdam. M. d. V. De heer van Hamel sprak over
het geven van het vak handwerkonderwijs gedurende de
schooluren. Ik merk hierbij op, dat alle scholen in dit opzicht
over één kam geschoren moeten worden, zoodat hij in dit
verband niet kan spreken van het onderwijs aan het volkskind.
Verder komt de heer Knuttel nogmaals op de desorganisatie.
Ik herhaal, van meerdere hoofden van scholen vernomen te
hebben, dat zij volstrekt niet beducht zijn voor de schade
aan het onderwijs; dit zal heel goed kunnen worden voorkomen.
De Voorzitter. Van den heer Groeneveld is het volgend
amendement ingekomen:
«Ondergeteekende stelt voor in het voorstel van de heeren
Wilbrink en Oostdam in te lasschen achter het woord «ge
schieden": «door geen nieuw vakpersoneel meer aan te stellen."
Ik zal dit amendement, dat voldoende wordt ondersteund,
op het voorstel van de heeren Oostdam en Wilbrink in stemming
brengen.
Het amendement van den heer Groeneveld wordt in stemming
gebracht en verworpen met 15 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Jan de Lange, Oostdam, Pera,
Mulder, Bots, van der Lip, Wilbrink, Sanders, Eikerbout,
Meijnen, Kuivenhoven, Splinter, Huurman, van Hamel en
Eerdmans.
Vóór stemmende heeren Heemskerk, Dubbeldeman, Sijtsma,
de dames van Itallievan Embden en DubbeldemanTrago, de
heeren van Stralen, Groeneveld, Knuttel, van Eek en Kooistra,
Het voorstel van de heeren Oostdam en Wilbrink wordt
vervolgens aangenomen met 14 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Jan de Lange, Oostdam, Pera,
Mulder, Bots, van der Lip, Wilbrink, Sanders, Eikerbout,
Meijnen, Kuivenhoven, Splinter, Huurman en Eerdmans.
Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Dubbeldeman,
Sijtsma, de dames van Itallievan Embden en Dubbeldeman—
Trago, de heeren van Stralen, Groeneveld, van Hamel, Knuttel,
van Eek en Kooistra.
De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds
te 8| uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te 8£ uur.
Thans zijn afwezig de heeren de Lange, Wilmer, Stijnman,
Splinter, Eikerbout en Piekaar.
Aan de orde is:
XVII. Voorstel:
a. tot regeling van het verhaal van pensioensbijdragen voor
eigen en voor weduwen- en weezenpensioen van Ge
meente-ambtenaren
b. tot regeling van het verhaal van bijdragen voor inkoop
van diensttijd op den voet van artikel 137 der Pensioen
wet 1922.
(Zie Ing. St. No. 383.)
Hierbij komen tevens in behandeling de desbetrelfende
verzoeken.
De heer Kooistra. M. d. V. Met dit voorstel, waarbij naar
mijn meening een beetje te veel spoed is betracht door
Burgemeester en Wethouders, en wel naar aanleiding van
de bezuinigingsmanie, die in het algemeen bij de heeren aan
wezig is, kan ik mij niet vereenigen. In de eerste plaats
hierom, Mijnheer de Voorzitter, omdat, wanneer men spreekt
van overleg, dat er dan ook overleg moet gepleegd zijn. En
in dit geval kan ik mededeelen, dat het overleg niet is ge
schied, zooals wij ons dat voorstellen. Waar bij dit punt de
belangen van de ambtenaren zoo nauw betrokken zijn, kan
ik mij er niet mede vereenigen, dat het als het ware met de
vliegmachine er doorgaat. Dat punt is voorgesteld en op de
agenda gebracht, mede met het advies van het zoogenaamde,
ik kan het niet anders beschouwen van het zoogenaamde
georganiseerd overleg.
En nu staat in artikel 3 van het Reglement van Orde,
dat stukken ook ter inzage zijn voor die leden, die deel uit
maken van een dergelijke commissie. Een dag voor de ver
gadering, waarin dit punt ter sprake kwam, is aan den secretaris
van de commissie voor het georganiseerd overleg gevraagd, of
er ten opzichte van dit punt ook stukken ter inzage waren.
Daarop is ontkennend geantwoord. En wanneer wij dan meenen,
dat wij het advies moeten hebben van een commissie voor het
georganiseerd overleg en de personen, die daarin zitting hebben
een dag van te voren niet eens ter inzage kunnen hebben een
stuk, dat van zeer veel belang is voor de ambtenaren, dan
dunkt mij, dat dit toch niet naar behooren is.
Daarna heelt die vergadering plaatsgehad. Op die vergadering
werd door den voorzitter van dat college de mededeeling gedaan,
dat de gemeente in nood verkeerde en dat de ambtenaren tot
leniging daarvan ook moesten bijdragen. En wel door te
storten voor pensioen. Toen werd aan den voorzitter gevraagd
aan te toonen, dat het noodzakelijk is, dat deze premie moet
worden geheven. Daarin is de voorzitter in gebreke gebleven
en toen hij mededeelde, dat er toch een heffing voor het
pensioen moest plaats hebben, hebben de menschen gevraagd
een oogenblik schorsing van de vergadering. Na een bespreking
van de organisatie's onderling, hebben zij besloten om in de
eerste plaats zich te verzetten tegen de heffing van een
premie en, wanneer die premie toch moet worden geheven,
dan te zeggen, dat zij dan de minste heffing moeten aanvaarden.
Is dit nu een advies? En daarom kan ik mij niet voorstellen,
dat hier in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
daarmede zoo wordt geschetterd. Dat oordeel van die organi
satie's was niet naar aanleiding van een goede bestudeering
van het onderwerp, maar dat was na een oogenblik te rade
te hebben gegaan met de organisatie's onderling. Het was
geen ampele bespreking, maar het is ampeltjes besproken.
En nu stellen wij ons georganiseerd overleg anders, voor.