606 MAANDAG 18 DECEMBER 1922. die wij met haar hebben opgedaan, is inderdaad gunstig, maar waar wij staan hier voor een uitgave, die het Rijk geheel aan de gemeente overlaat, dan moet ik zeggen, dat wij dat aanzienlijke bedrag kunnen besparen zonder het onder wijs te benadeelen. Er zijn ook enkele speciale bezwaren genoemd, daarover kan ik kort zijn, de heer Oostdam heeft er ook reeds over gesproken. Men heeft gezegd: het onderwijs zal gedesorganiseerd worden, of dat men althans in groote moeilijkheden zal komen wanneer geen aparte onderwijzeres meer op treedt. De heer Oostdam heeft er terecht op gewezen, dat die moeilijkheden ook al in andere opzichten bestaan. Inderdaad is het waar, dat de schoolbaden dezelfde moeilijkheden opleveren, dat kan ik uit eigen ervaring getuigen. Maar men moet ook niet ver geten, dat die moeilijkheden bij de indeeling der lessen er feitelijk al zijn, sinds besloten is het onderwijs onder school tijd te geven. Die zouden alleen dan niet bestaan, wanneer men het onderwijs gaf buiten den schooltijd, zooals de oude toestand was. Dan bestaan die moeilijkheden waarover men gesproken heeft niet, dan kan men 's middags de meisjes terug laten komen alleen voor het handwerkonderwijs. Maar waar eenmaal aan genomen is en de Minister per se wil, dat het onderwijs zal worden gegeven onder schooltijd, daar krijgt men moeilijk heden, dat spreekt vanzelf. Maar die zijn te ondervangen, gelijk de heer Meijnen terecht heeft gezegd. Er is terecht op gewezen, dat de heeren Oostdam en Wil brink woordelijk hebben overgenomen het voorstel, dat Burgemeester en Wethouders bij het reorganisatieplan hebben ingediend. Ik heb, toen dat in behandeling was, gezegd en ik wil dit herhalen: als de Raad thans het voorstel aanneemt, dat eigenlijk dezen zomer al door Burgemeester en Wet houders is ingediend, dat Burgemeester en Wethouders het inderdaad zeer verstandig zullen toepassen. Ik ben natuurlijk niet voornemens het uitsterf systeem toe te passen, dat spreekt vanzelf, maar ik zal wel degelijk rekening houden met de vraag, of de betrokken onderwijzeres geschikt is om het onder wijs in de handwerken te geven, dat zij misschien een tijd lang niet gegeven heeft, terwijl er ook enkele onderwijzeressen zijn, die daartoe geen bevoegdheid hebben. Ik zal in elk geval zorgen, dat het onderwijs er niet onder te lijden heelt en alleen dan het onderwijs laten geven door de klasseonderwijzeres als dat kan zonder het onderwijs te schaden. Verder, dunkt mij, moet men de zaak aan Burgemeester en Wethouders overlaten. Mijnheer de Voorzitter. Ik kan hiermede geloof ik volstaan. Alleen nog een kleine opmerking en wel aan het adres van den heer Eerdmans. Hij heeft gezegd»ik denk er nu anders over dan van den zomer, want ik ben toen op een dwaalspoor gebracht." Gelukkig niet door Burgemeester en Wethouders, maar door zijn beide paranymfen, mevrouw van Itallie en den heer van Hamel. Ik heb mij er dus niets van aan te trekken. Toch wil ik even opmerken, dat de inrichting van het hand werkonderwijs duidelijk in ons voorstel omtrent de reorganisatie is uiteengezet. Daarin staat toch onder »nuttige handwerken": »Gelijk bekend wordt dit onderwijs op de gemengde scholen der 2de klasse en op de scholen der 3de klasse gegeven door vakonderwijzeressen". Dus daarmede hebben Burgemeester en Wethouders duidelijk doen uitkomen, dat op de andere scholen de klasseonderwijzeressen met dit onderwijs belast waren. Dus de heer Eerdmans had in de stukken kunnen lezen, dat aan de school, die hij bedoelt, geen vakonderwijzeres ver bonden was. Mijnheer de Voorzitter. Ik laat de beslissing aan den Raad over. Ik vind het een betrekkelijk moeilijke kwestie, niet wat de zaak zelf betreft, die heb ik in Juni al hier bepleit, maar omdat het mij niet gewenscht voorkomt om een zaak, die in Juni pas beslist is, nu na betrekkelijk korten tijd weer op nieuw aan de orde te stellen. Dat toen het desbetreffende amendement met slechts één stem meerderheid is aangenomen doet er, wat dit betreft, minder toe. Maar aan den anderen kant, voel ik geen vrijheid om tegen het voorstel te stemmen, want ik meen, dat er inderdaad op dezen post bezuinigd kan worden. De heer van Hamel. De heer Eerdmans heeft het onder wijs, gegeven door vakonderwijzeressen, vergeleken met het handwerkonderwijs, dat zijn kinderen hebben genoten. Die vergelijking gaat niet op. Ik heb ook het voorrecht gehad drie kinderen op school gehad te hebben op de school van Mejuf frouw Bruintjes, destijds Mejuffrouw Jesse en Maclaine-Pont. Het onderwijs is uitnemend, het handwerkonderwijs is ook goed. Maar het komt niet in vergelijking met het handwerk onderwijs, wat op andere scholen gegeven wordt in de voor malige 3e en 4e klassescholen. Het onderwijs aan deze laatste scholen komt veel beter tot zijn recht, daar worden de meisjes veel beter onderwezen in het vak, dan op andere scholen, bij al de waardeering, die ik overigens voor het onderwijs aldaar heb. Een bewijs daarvan is wel, en dat zal de heer Eerdmans ook wel ondervinden, als hij zijn kinderen een verdere op voeding geeft, dat de meisjes, als ze ouder worden, cursus moeten loopen bij dames, die zich daarvoor aanbieden, omdat zij niet voldoende onderlegd zijn in het handwerken. Dat is van algemeene bekendheid. Eenige jaren geleden verkeerde het handwerkonderwijs hier in een allerdroevigsten toestand. Toen het gereorganiseerd werd, werd er tevens een einde gemaakt aan die kleine clubjes, die zich verzameld hadden, waar de meisjes handwerkonderwijs kregen; wel een bewijs in welk een groote behoefte voorzien werd. En zoo zal het ook nu weer worden. Als de meisjes niet die volledige op leiding krijgen, die zij noodig hebben, krijgen wij weer die kleine groepjes, die zullen zitten in slecht verlichte lokalen, waar minder goede hygiënische toestanden heerschen, hetgeen toch ook weer niet ten goede komt aan de opleiding. Men heeft hier eenigen tijd opgericht den dienst: de volksgezond heid. Die dienst kan van heel veel nut zijn, door ook op dergelijke dingen te letten. Ik heb het woord «vermoorden" gebruikt. Ik blijf er bij, dat wij het handwerkonderwijs op deze wiize vermoorden. De toekomst zal het leeren, bewijzen zijn er te over. Ik heb in mijn achttien jaren lange functie van Wethouder herhaaldelijk ondervonden en de hoofden van scholen hebben mij meermalen daarover ingelicht, dat het onderwijs, zooals het op het oogenblik is, voldoet aan een lang gevoelde behoefte. De ondervinding, die de heer Meijnen heeft, is zeer zeker hoog te stellen, maar hij is jaren hoofd geweest van een M.U.E.O.-school, daar doet men niet de ondervinding op, die men in dit opzicht elders opdoet. Wanneer hij hoofd van een volksschool ware geweest, dan zou hij een andere ervaring daaromtrent hebben. Ik blijf erbij, dat het onderwijs, zooals het nu is, moet worden gehandhaafd en dat men over het geldelijk bezwaar moet heenstappen. De heer Kuivenhoven. M. d. V. Ik zal met het voorstel van de heeren Oostdam en Wilbrink meegaan, omdat ik vind, dat wij ons geen luxe kunnen permitteeren. De heer Wilbrink. M. d. V. Ik wensch op enkele uitlatingen van sommige heeren nog even in te gaan. De heer van Hamel heeft zooeven betoogd, dat hij van den heer Wilbrink niets kan begrijpen, omdat hij van den zomer er zoo vóór was het onderwijs te laten, zooals het was, en nu geheel van standpunt is veranderd. Maar het onderwijs blijft niet zooals het was. Er is van den zomer besloten het onderwijs in te krimpen, in plaats van zooveel uren buiten den schooltijd, zou men zooveel uren binnen den schooltijd krijgen. Het handwerkonderwijs zal derhalve niet blijven, wat het was. Maar waarom ik nu van standpunt veranderd ben? Ik kom hierop neer. Als de meisjes onder de gewone schooluren ook handwerkonderwijs moeten ontvangen, dan wordt het onderwijs aan de jongens gestoord. Maar zitten zij in de vijfde of zesde klasse, dan moeten zij tegelijk met de jongens opgevoed worden. Nu is het schadelijk voor het onderwijs aan de jongens, als zij de onderwijzeres circa 3 uur per week moeten missen, maar daar staat tegenover, dat de meisjes dat onderwijs dan ook moeten missen. Het schaadt dus niet als de jongens wat minder snel vooruit gaan, want de meisjes moeten ook meekomen. Daarom kan ik het bezwaar niet deelen. Waar dit bezwaar voor mij vervallen is, heb ik voor mij moeten onderzoeken de vraag: is over het algemeen het handwerkonderwijs van een vakonderwijzeres zooveel hooger dan van de klasseonderwijzeres? En dan zijn er voorbeelden aan te geven, dat werkelijk het handwerkonderwijs van de klasseonderwijzeres minstens even goed is als van de vak onderwijzeres. Als men nu tot die overtuiging komt en van standpunt verandert, dan kan ik niet begrijpen, dat de heer Groeneveld daarvan zoo totaal omvalt. Ik zou hem er op willen wijzen, dat er in zijn partij toch wel menschen geweest zijn, van veel grootere beteekenis dan een lid van den Leidschen Gemeenteraad, die zoo dikwijls van standpunt ver anderd zijn, dat men daarvan dan wel over den kop zou moeten gaan. Mijnheer de Voorzitter. Ik zal toch nog even verder gaan. Bij de heeren Kooistra en Groeneveld geldt als allervoor naamste punt, niet het onderwijs aan het volkskind, doch de rechtspositie van de handwerkonderwijzeressen. Nu geloof ik, dat wij in den Raad wel rekening moeten houden met de rechtspositie van die ambtenaren, doch dat deze.hier wel geregeld is en dat het echter niet aangaat ambtenaren in dienst te houden, die men meent te kunnen missen, omdat ze nu eenmaal zijn aangesteld. Wij hebben hier een wacht geldregeling gemaakt, zoodat wanneer deze dienst wordt opgeheven, zij, zoolang zij nog in staat zijn hun diensten aan de gemeente te geven, hun rechten kunnen laten gelden. Mijnheer de Voorzitter. Wanneer men van die opinie is, zou men evengoed geen technische verbeteringen in de bedrijven kunnen invoeren. Dan zou men moeten zeggen: wij hebben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 14