MAANDAG '18 DECEMBER 1922. 605 Nu is er gezegd, dat wij het handvverkonderwijs zouden willen vermoorden", er minstens schade aan zouden willen toebrengen. Niets is natuurlijk verder van mij dan dat. De heer Meijnen heelt dit reeds zeer deskundig toegelicht, zoodat ik er, ter bekorting van de discussie's, niet nader op zal ingaan. Ook ik ben na het vorige raadsbesluit in de overtuiging ver sterkt mede door mijn ervaringen als lid van de School commissie dat de gewone onderwijzeres het handwerken zeer goed kan onderrichten. Zij slaagt er zelts uitstekend in op de school voor achterlijke kinderen, waar heel mooie hand werken worden afgeleverd. Nu zegt iemand »ach", maar ik heb dat werk zelf door de kinderen zien vervaardigen, terwijl ook meerdere voorwerpen mij werden getoond, welke er mochten wezen! Waar dat nu door de gewone onderwijzeres kan bereikt worden op de school voor achterlijke kinderen, daar begrijp ik niet, dat wij het niet evenzeer zouden kunnen bereiken op de gewone school. Ik heb verder ook met eeriige andere deskundigen buiten dezen Raad, met schoolhoofden, over dit punt gesproken en zij waren allen van meening, dat het handwerkonderwijs heel goed door de gewone onderwijzeres zou kunnen worden gegeven. Men bleek hier beducht voor wanorde in de school, voor desorganisatie, maar dit wordt slechts aangevoerd, omdat men tegen mijn voorstel is. Wanneer het iets betreft waar men voor is, dan is men volstrekt niet bang voor desorganisatie in de school. Ik zal dit bewijzen. Als lid van de Schoolcommissie heb ik herhaalde malen gezien, dat de schoolbaden groote desorganisatie in de klassen brengen. Aan elke school, waar schoolbaden gebruikt worden, gaat dientengevolge beslist iedere week een middag voor 't onderwijs verloren. Dan hoort men niet, dat dit zoo verschrikkelijk is. Neen, de schoolbaden zijn prachtig, die hebben paedagogische kracht, daar worden zelfs de ouders zindelijk door! Dit is door den heer Knuttel de vorige maal gezegd. De ouders gaan zijns inziens wedijveren om de kinderen zindelijk voor den dag te laten komen. Maar men moet niet vergeten, dat het baden desorganisatie brengt in de klassen, week aan week. De heer Dubbeldeman. Zij gaan toch allen tegelijk! De heerOosTDAM. Neen: de kinderen gaan niet allen tegelijk. Vele ouders willen dat baden niet hebben. Hun kinderen blijven in de school, worden in een of andere klasse bij elkaar gevoegd en daar bezig gehouden, tot de anderen terug komen. Nu vrees ik geenszins voor desorganisatie, als men het handwerkonderwijs aan de klasseonderwijzeres gaat opdragen. Meerdere schoolhoofden hebben mij gezegd, dat het zeer goed te vinden zal zijn. Aan de eene school kan den jongens gymnastiekles gegeven worden; aan een andere school, waar de klassen klein zijn, kunnen deze gecombineerd worden; elders kan een volontair hulp verleenen, wat voor dezen tevens leerzaam is. Dit alles zal na verloop van tijd best loopen. In het request van den »Bond van Nederlandsche Onder wijzers" wordt ook de vrees voor desorganisatie uitgesproken, en wordt gezegdmen zal misschien de jongste leerlingen tijdens het handwerkonderwijs naar huis sturen en deze zullen daar misschien niet welkom zijn, omdat de moeder uit werken is, terwijl het onverantwoordelijk moét geacht worden, de kleintjes zonder toezicht of leiding weg te zenden. Ziedaar weer een gelegenheidsargument, want in het laatste nummer van »Openbaar Onderwijs" ik breng hierbij een saluut aan den verdwijnenden tegenstander gaat diezelfde Bond er prat op, «gewezen te hebben op het verkeerde van volle schooldagen voor jeugdige kinderen." Daar heet het dus goed, dat die kinderen niet den geheelen dag op school zijn, hier deugt het weer niet. Een en ander strekt niet tot steviging van de positie der genen, die zich tegen het voorstel van den heer Wilbrink en mij hebben uitgesproken. Ik ben den «Bond van Nederlandsche Onderwijzers" zeer erkentelijk voor het request, wijl daarin een middel aan de hand wordt gedaan om de gevreesde desorganisatie tot een minimum te beperken. Er staat namelijk op pagina 2: «de praktijk heeft uitgewezen, dat vele onderwijzeressen meer geschikt zijn om aan oudere leerlingen les te geven." Welnu, Mijnheer de Voorzitter, als de practijk dat geleerd heeft, laten wij dan snel die onderwijzeressen in de klassen van de oudere kinderen plaatsen, dan behoeft er geen sprake van te zijn de jongere kinderen naar huis te zenden en kan in de hoogere klassen gemakkelijk de reorganisatie worden ingevoerd. Misschien heeft de Bond niet bedoeld, dit middel aan de hand te doen, maar het staat er. Dan is hier gesproken over het gemis aan rechtszekerheid van de handwerkonderwijzeressen. Mijnheer de Voorzitter, wij leven op het oogenblik in een tijdperk van bezuiniging, wat een van de redenen is, waarom de heer Wilbrink en ik ons voorstel hebben ingediend. Wij hebben bij de begrooting ervaren, dat de gansche Raad ontzaglijk graag bezuinigen wil, maar dat hij het nergens op doet. Zoo schieten wij natuurlijk nooit op; wij moeten er toch eindelijk eens mee beginnen. Dit nu kan zeer gevoeglijk met dit voorstel gebeuren zonder schade voor het onderwijs; dat is mijn overtuiging, welke de heer Meijnen mee heeft helpen constateeren. En wat die rechtszekerheid betreft, ja, indien wij het daarop zouden moeten laten afstuiten, dan zou het Rijk ook geen enkelen ambtenaar kunnen op wachtgeld stellen, terwijl de gansche burgerij het toejuicht als er ambtenaren op stal worden gezet. Ook de vakhandwerk- onderwijzeressen krijgen natuurlijk wachtgeld; wij doen haar dus geen schade en bovendien zal de vervanging geleidelijk gaan. Ik ben overtuigd, dat de geachte Wethouder en de hoofden der scholen voldoende gevoelen voor het handwerk onderwijs en op geen enkele school de vakonderwijzeres zullen afschaffen, indien het nog niet gaat. Wanneer de gewone onderwijzeressen nog geen voldoende ervaring hebben opge daan, zal er voor gezorgd moeten worden, dat zij die kunnen opdoen en dan eerst kan er sprake zijn om de vakonder wijzeressen op wachtgeld te stellen, tenzij zij oud genoeg mochten wezen voor pensioen. Nu vraagt men wel: «Is het aldus de moeite waard? Er zal op die manier niet spoedig veel bezuinigd worden." Maar wanneer men eenmaal tot het resultaat komt, dat een of andere maatregel kan worden ingevoerd en te eeniger tijd bezuiniging kan geven, dan moeten wij niet zeggen: «het baat niet veel, wij zullen het niet doen", maar wij moeten aanvoeren: Jammer, dat wij het niet eerder hebben gedaan. Daarom zou ik zeggen: laat de Raad niet dralen met die nuttigen en niet schadelijken maatregel te nemen en het voorstel van den heer Wilbrink en mij aan te nemen. De heer van der Lip. Uit den aard der zaak wil ik als Wethouder van onderwijs ook over deze zaak een enkel woord zeggeD. Ik moet er echter dadelijk aan toevoegen, dat ik het geen prettig debat vind, omdat wij een repetitie krijgen van hetgeen wij in Juni ook gezegd hebben. Ik heb thans geen enkel nieuw gezichtspunt gehoord. Wij hooren nu precies hetzelfde als in Juni. Ik zal dan ook heel kort zijn en slechts met een enkel woord het standpunt van Burgemeester en Wethouders duidelijk maken. Er zijn twee groote stroomingen in den Raad omtrent het handwerkonderwijs. De heeren van Hamel en Meijnen vertegenwoordigen de uitersten. De heer van Hamel beschouwt het als den dood van het handwerkonderwijs, wanneer het wordt opgedragen aan de klasseonderwijzeres. De heer van Hamel, die niet gewend is groote woorden te gebruiken, heeft het ditmaal wel gedaan. Lijnrecht daartegenover staat de heer Meijnen, die betoogd heeft, dat het handwerkonderwijs veel beter kan gegeven worden door de klasseonderwijzeres. Nu ga ik noch mede met den heer van Hamel noch met den heer Meijnen. Als men mij op den man af vraagt, wat zoudt gij prefereeren de gewone onderwijzeres of de vakonderwijzeres, dan zou ik zonder aarzeling de laatste kiezen. De vakonderwijzeressen hebben liefde en sympathie voor het vak, die voelen er veel voor, die hebben er een speciale studie van gemaakt en dit moet aan het onderwijs ten goede komen. Ik geloof niet, dat men mag zeggen, dat de omgang met de leerlingen minder goed is dan bij de klasseonderwijzeres. Daar heb ik tenminste nooit iets van gemerkt. Maar men zal moeten toegeven, wanneer men op die manier door redeneert, dan zouden wij ook moeten hebben een vakonderwijzer(es) voor geschiedenis, aardrijkskunde, rekenen, enz., die als specialist ik spreek natuurlijk in het algemeen het beste onderwijs in het vak zal geven. En nu komt een andere vraag. Zijn de klasseonderwijzeressen voor het onderwijs ongeschikt, zal het onderwijs wanneer het haar wordt opgedragen, vermoord worden Dat geloof ik volstrekt niet. Waarom zouden de klasseonderwijzeressen, die dezelfde bevoegdheid hebben, dit onderwijs ook niet kunnen geven? Is het voor de gemeente zoo'n groot offer waard, van ongeveer 20.000 per jaar, om de vakonderwijzeressen te be houden? Het systeem van de wet toch is: ik geef u alleen vergoeding voor de jaarwedden van de gewone onderwijzeressen, wilt gij u de luxe van vakonderwijzers permitteeren, best, maar dan moet gij hen zelf betalen. En nu meenen Burgemeester en Wethouders, dat wij ons die luxe niet kunnen en mogen permitteeren. Hoewel naar onze meening stonden wij financieel geheel vrij aan vakonderwijzeressen de voorkeur gegeven zou moeten worden, toch zijn wij van oordeel, dat het onderwijs, wordt het door de klasseonderwijzeressen gegeven, niet zooveel zal achter-t uit gaan dat wij daarvoor zulk een groot geldelijk offer mogen brengen. Dat is het standpunt van Burgemeester en Wethouders en ook van mij persoonlijk. Ik heb allen lof voor het werk, dat de vakonderwijzeressen gepraesteerd hebben, de ervaring,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 13