MAANDAG 18 DECEMBER 1922. 603 hij zoo met volle geestdrift zijn stem heeft verheven ten gunste van het handwerkonderwijs. Hij zegt wel: »Ik heb destijds geijverd voor het handwerkonderwijs buiten de schooluren. Ik ben daar ook een groot voorstander van, dat was ik en dat ben ik nog. Maar dat standpunt is helaas verloren. De Inspecteur heeft gezegd, daar kan hij niet in meegaan. Daar moeten wij ons dus bij neerleggen." Maar dat is heel iets anders, dan wat de heer Wilbrink nu doet, waar bij zegt; »het handwerkonderwijs komt buiten de schooluren toch niet tot zijn recht, en dus maken wij het op die wijze dood. Dat vind ik heel verkeerd. Mijn ondervinding is, dat het hand werkonderwijs door de klasse onderwijzeres gegeven kan worden, maar dat dit lang niet zoo goed is, als wanneer het gegeven wordt door een i/afconderwijzeres, die daarvoor haar bepaalde studie heeft gemaakt. Wanneer dit onderwijs wordt opgedragen aan de gewone onderwijzeres, dan zal dit zeker ten nadeele zijn van de scholieren en in het bijzonder klemt dat voor het volkskind. Dat heeft werkelijk behoefte aan het onderwijs, zooals dat thans gegeven wordt. Daar moet men niet licht over denken. Wanneer het volkskind naast het gewone onder wijs niet krijgt het handwerkenonderwijs, zooals dat thans gegeven wordt, dan is dat een miskenning van een der nooden, die dat volkskind werkelijk heeft, in het belang van het huis gezin, hetzij voor zich zelf, hetzij als zij vrouw of moeder mocht worden. Tal van jaren is dat onderwijs gelukkig de hand boven het hoofd gehouden. Ik heb er steeds voor ge ijverd en altijd gehoord van de hoofden van scholen, dat dat onderwijs voldoet in de behoeften. En hoe men nu dat handwerkonderwijs zoo kan vermoorden, eenvoudig ter wille van het geld want dat is het op het oogenblik alleen ontgaat mij. Nu ben ik zeer zeker voor bezuiniging, ik ben een van degenen, die willen bezuinigen, maar op dit punt ben ik absoluut niet tot bezuiniging bereid, hier zou het een groote ramp zijn wanneer men trad in het voorstel van de heeren Oostdam en Wilbrink. En ik geloof ook, dat men de be zuiniging overschat. Ik geloof, dat die bezuiniging lang niet zooveel zal beloopen als de heeren Oostdam en Wilbrink meenen. De onderwijzeressen zullen billijkerwijze wachtgeld moeten hebben. Dat zal ook heel wat kosten. Men zegt dikwijls: men mag niet raken aan het traktement, maar hier zou men dat op een buitengewoon ergerlijke manier doen. Mijns inziens moeten wij niet terugkomen op het besluit, dat in Juni na ampele discussie is genomen, zij het ook met een meerderheid van één stern. De heer Eerdmans. M. d. V. Na de sommatie van den heer Heemskerk stel ik er prijs op mijn stem te motiveeren. Ik heb bij de behandeling van de reorganisatie mijn stem tegen het voorstel van den Wethouder uitgebracht en ik ben toen het slachtoffer geworden van mijn beide buren, den heer van Hamel en Mevrouw van ltallie, die mij overtuigd hadden, dat het inderdaad het beste was, dat het handwerkonderwijs gegeven werd door vakonderwijzeressen. Zij zeggen dat nog. De heer van Hamel was toen even warm in de verdediging ervan als nu en ik ben bij het meegaan in die overtuiging te goed van vertrouwen geweest. Sindsdien is mijn overtuiging gewijzigd. De oorzaak daarvan is, dat ik op dat moment niet voldoende was ingelicht. De discussie had op mij den indruk gemaakt, dat het handwerkonderwijs gegeven werd door vak onderwijzeressen en dat dit inderdaad een belangrijk onderdeel was van de vorming op dat gebied, dat het door vakonder wijzeressen zou worden gegeven. Dat werd mij door de warme verdediging van den heer van Hamel duidelijk. Maar dat was de toestand niet! Het handwerkonderwijs wordt niet gegeven door vakonder wijzeressen. Er waren vakonderwijzeressen, die handwerk onderwijs gaven, maar daarnaast werd dat onderwijs ook door de gewone onderwijzeressen gegeven. En ik heb nu ervaren, dat het handwerkonderwijs van de gewone onderwijzeres in wezen precies hetzelfde is als hetgeen-thans gegeven wordt door de vakonderwijzeres. Ik heb het voorrecht vader te zijn van drie vrouwelijke kinderen, die alle het openbaar onderwijs hier ter stede hebbeu genoten en door de goede zorgen van dat onderwijs steeds ook handwerken hebben geleerd. Maar niet van vakonderwijzeressen. Nu is op het oogenblik door de reorganisatie de toestand veranderd en nu doet een van die kinderen in de vijfde klasse precies hetzelfde bij de vakonder wijzeres als -zij vroeger bij de gewone onderwijzeres deed. Dit leert mij, dat de adressen, waarin wordt beweerd, dat groot nadeel aan de bevolking wordt gedaan als men die handwerklessen laat geven door gewone onderwijzeressen en niet door vakonderwijzeressen, schromelijk overdreven zijn. Ik heb in volmaakte rust geleefd ten opzichte van dat onder wijs, terwijl ik dan eigenlijk die rust niet had moeten hebben en gedacht had moeten hebben, men doet mijn kinderen tekort. Ik heb echter de overtuiging, dat het volkomen op hetzelfde neerkomt. Ik geloof, dat ik, in Juni daarover oordeelende, op een dwaalspoor hen geleid, waarvan ik thans wensch terug te keeren. De heer Kooistra. M. d. V. Ik kan over de technische dingen niet spreken, maar het lijkt mij toch wel het oogenblik, om eens aan de rechtszekerheid van de ambtenaren te denken, die eenigen tijd geleden hier ter sprake is gekomen, waardoor hun positie werd geregeld en nu plomp verloren door een interruptie van den heer Oostdam naar de maan is geslagen. Mijnheer de Voorzitter! Ik hoor daar zeggen: het is nog niet zoover, maar er wordt nu toch over gesproken en de heer Eerdmans zegt zelfs, dat hij terug is gekomen van een dwaling, en als er nu nog meer terugkomen van een dwaling, dan is op die manier van rechtszekerheid geen sprake. Daarom kan dit voorstel met het oog op de rechtszekerheid niet worden aangenomen. Mevrouw van Itallie—van Embden. M. d. V. Ik behoef bij hetgeen er gezegd is niet veel bij te voegen, omdat dat reeds gezegd is door de voorstanders van het aparte hand werkonderwijs. Ik ben niet door mijn buurman bekeerd. Ik sta nog op hetzelfde standpunt als waarop ik toen heb gestaan. Het lijkt mij dan ook, dat zijn argument, dat het handwerk onderwijs door de gewone onderwijzeres even goed gegeven wordt als door de vakonderwijzeres, niet sterk is, vooral waar hij zich op één school slechts beroept en dan niet op een school, waar het sterk op aankomt, namelijk niet op de volksschool. Ik voel ook voor de kosten, die het wachtgeld geven zal. Ik voel ook voor de rechtspositie van degenen, die deze net veroverd hebben, maar ik heb ook mijn licht op trachten te steken bij de gewone onderwijzeres. Die geven zelf toe, dat niet alleen kunde noodig is, maar ook oefening en dat de geoefendheid van degenen, die het vak uitsluitend beoefenen, grooter is dan van hen, die het als bijvak hebben beoefend. Maar zij zijn voor nog iets ongerust. Zij begrijpen niet hoe het met de klasse moet gaan, wanneer zij de vak onderwijzeres moeten vervangen, hoe het dan gaan moet met de overblijvende jongens en hoe die klassen tot elkaar moeten gebracht worden. Zij meenen, dat het een groote desorganisatie zal geven in de school. Om al deze redenen blijf ik staan op het standpunt, waarop ik stond. Ik vind bezuiniging ook heel goed, maar men moet ten slotte wel nagaan, op wat men bezuinigen moet. Ik vind, dat het hier niet gaat. De heer Knuttel. M. d. V. Het gaat nog verder. Het betreft hier niet alleen de klassen, waar een onderwijzeres aan het hoofd staat, maar er zijn ook klassen, waar een onderwijzer aan het hoofd staat, en men kan moeilijk verwachten, dat die handwerkonderwijs zal gaan geven. De onderwijzeres moet dus niet alleen het handwerkonderwijs geven aan haar eigen klasse, maar ook aan de klasse, waar een onderwijzer aan het hoofd staat. Het is dus volkomen duidelijk, dat dat een noodlottigen invloed op het onderwijs moet hebben, al is het niet op het handwerkonderwijs, dan op het onderwijs in zijn geheel. Dan komt er nog dit bij, dat er verschillende onderwijzeressen zijn, die dat handwerk onderwijs nooit gegeven hebben. In het geval waar de heer Eerdmans op doelde had de onderwijzeres dat wel gedaan. Dus wat moet er dan van terecht komen? De heer Groeneveld. M. d. V. Er wordt werkelijk met de handwerkonderwijzeressen door den Raad gespeeld als de kat met de muis. Èenige maanden geleden is die zaak hier behandeld. Zij voelen zich betrekkelijk veilig en nu zal waar schijnlijk de Raad weer omvallen, en een ander besluit nemen. De heer Wilbrink is de eerste onderteekenaar van het voorstel, maar daarvan sta ik toch verbaasd. Wanneer men in de Handelingen van 26 Juni jongstleden de rede van den heer Wilbrink leest het is waarschijnlijk de langste rede, die hij in den Raad gehouden heeft en ziet dat hij daar zegt hij heeft het er tamelijk dik op gelegd dat hij verwacht, dat, wanneer het handwerk onderwijs door gewone vakonderwijzeressen zal worden gegeven, het dan zal zijn totaal verloren tijd. Hij is er niet slapjes overheen geloopen, hij heeft werkelijk wel krachttermen gebruikt. Hij heeft gezegd, dat het handwerkonderwijs voor de meisjes nog wel zoo belangrijk was als taal, schrijven en rekenen. Hij zou dat onderwijs heelemaal niet aan de gewone onderwijzeressen willen toevertrouwen. En nu is hij eerste onderteekenaar van een voorstel om het handwerkonderwijs aan de gewone onderwijzeressen op te dragenMen mag toch werkelijk van een Raadslid wel wat meer stabiliteit verwachten en niet dat hij elk oogenblik verandert, daar waar het de belangen van een groote groep van menschen geldt. Ik sta werkelijk van zijn houding verbaasd. Ik zal niet terugkomen op het debat, dat in Juni is gevoerd. Ik zou dan precies hetzelfde moeten zeggen, wat er al van gezegd is. Dat komt hierop neer. De vakonderwijzeressen hebben die lessen jaren lang gegeven, zij hebben het vak

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 11