602
MAANDAG 18 DECEMBER 1922.
kelijk mevrouw Dubbeldeman met aandrang in overweging
willen geven hare motie in te trekken.
Mevrouw DubbeldemanTrago. M. d. V. U begrijpt toch
wel, dat ik niet hang aan die vier of vijf plaatsen, die ik ge
noemd heb.
Als dat het bezwaar is, zou ik mijn motie kunnen veran
deren en in plaats van vier of vijf plaatsen kunnen spreken
van verschillende plaatsen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik begrijp niet de redeneering
van Mevrouw Dubbeldeman. Wanneer het voorstel in stemming
komt, kan zij begrijpen, dat het verworpen wordt. Haar
denkbeeld kan tot verwezenlijking komen, hetzij dat het ge
wijzigd wordt of niet. Zij doet veel beter in het belang van
de zaak, die zij wil dienen, die in te trekken.
De Voorzitter. Ik zal thans de motie van mevrouw van
Itallie—van Embden in stemming brengen.
Mevr. van Itallievan Embden. Mijn bedoeling is alleen,
de bevolking te helpen, zonder dat ik daarbij wil vasthouden
aan iets, dat in mijn brein is opgekomen. Waar u zich nu
zoo sympathiek hebt gesteld tegenover het idee, want het
idee van mevrouw Dubbeldeman is anders geformuleerd, maar is
in wezen hetzelfde als het mijne; aan dat voorstel is absoluut
niets roods, dat is veel zachter dan het mijne, reden, waarom
u het dan ook overgenomen hebt, wat u met het ander
voorstel niet gedaan hebt waar u dus uw goeden wil hebt
getoond, en ik overtuigd ben, dat u die zult nakomen, dat
u dus niet alleen het idee van mevrouw Dubbeldeman maar
ook het mijne zult verwerken in het praeadvies, dat wel niet
door u zal worden uitgebracht, maar door de Marktcommissie,
daar ben ik bereid mijn motie in te trekken, want mij is het
te doen om de zaak.
De Voorzitter. Het is om de zaak te doen. Ik maak
hieruit dus op, dat men in het algemeen er niet tegen is,
als het mogelijk is, hier wat meer gelegenheid te geven tot
het plaatsen van stalletjes, maar dat dit uit eigen initiatief
moet geschieden en dat de gemeente dat moet bevorderen.
Ik zou dus aanraden, dat alle motie's worden ingetrokken.
Is het de bedoeling van mevrouw van Itallie hare beide
motie's in te trekken? En mevrouw Dubbeldeman?
Mevrouw van Itallievan Embden. Ja, Mijnheer de Voor
zitter, beide motie's.
Mevrouw Dubbeldeman—Trago. M. d. V. Ik zou gaarne
willen dat Burgemeester en Wethouders praeadvies over mijn
motie uitbrachten.
De Voorzitter. Dan breng ik in stemming het voorstel
om over de motie van mevrouw DubbeldemanTrago prae
advies uit te brengen.
Dit voorstel wordt verworpen met 14 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Jan de Lange,
Oostdam, Pera, Mulder, Bots, van der Lip, Wilbrink, Sanders,
Eikerbout, Meijnen, Kuivenhoven, Splinter en Huurman.
Vóór stemmende heeren Dubbeldeman, Sijtsma, de dames
van Itallievan Embden en DubbeldemanTrago, de heeren
van Stralen, Groeneveld, van Hamel, Knuttel, van Eek,
Kooistra en Eerdmans.
(De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen).
De Voorzitter. Verlangt u nu dat de motie zelf in stemming
wordt gebracht?
Mevrouw DubbeldemanTrago. Gezien den uitslag van
deze stemming, wensch ik mijn motie niet in stemming te
laten brengen.
De Voorzitter. Dus deze wordt alsnu geacht te zijn
verworpen.
Burgemeester en Wethouders hebben nu het voornemen
omtrent de in de beide motie's belichaamde denkbeelden het
gevoelen in te winnen van de Commissie voor het Marktwezen.
XVI. Voorstel van de heeren Wilbrink en Oostdam, in
zake het geven van onderwijs in de nuttige handwerken onder
schooltijd door de gewone onderwijzeressen.
(Zie Ing. St. No. 371.)
Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende
verzoeken.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van der Lip. Ik zou op het oogenblik alleen dit
willen opmerken.
In het voorstel van de heeren Wilbrink en Oostdam staat
»dat het onderwijs in de nuttige handwerken onder schooltijd
worde gegeven, enz.". Een deel van het voorstel is dus om
te doen besluiten dat dit onderwijs onder schooltijd gegeven
zal worden.
Nu zou ik den Raad er aan willen herinneren, dat reeds
in Juni besloten is wij hebben toen het groote debat over
het handwerkonderwijs gehad dat het handwerkonderwijs
onder schooltijd gegeven zal worden. Het amendement van
Mevrouw van Itallie, dat toen aangenomen is, luidde »dat het
handwerkonderwijs onder schooltijd door vakonderwijzeressen
zal worden gegeven." Ik meen dus, dat dit geen onderwerp
van debat meer kan uitmaken. Ik zeg dit even omdat er een
paar requesten zijn ingediend, waarin er op aangedrongen
wordt dat onderwijs buiten den schooltijd te geven. Ik meen
den Raad te mogen verzoeken dit punt niet weer in het
debat te betrekken maar het als afgedaan te beschouwen.
De heer Oostdam. M. d. V. Ik meen, dat deze zaak eigenlijk
duidelijk genoeg is en geen nadere toelichting behoeft, zoodat het
kortheidshalve misschien beter is af te wachten, of er dien
aangaande iets uit den Raad wordt vernomen.
De heer Heemskerk. M. d. V. De heer Oostdam is wel zeer
kort, maar wanneer geen van de andere voorstellers er iets
over zegt, zou ik de opmerking willen maken, dat het mij
niet duidelijk is, waarom die twee heeren een ander stand
punt innemen, dan de vorige keer. Ik bedoel niet dat de heer
Oostdam van meening veranderd zou zijn, hetgeen met den
heer Wilbrink wel het geval is, maar ik bedoel meer te
vragen, waarom die beide heeren, zoo kort na de beslissing,
die toen genomen is, thans met hetzelfde voorstel komen.
Mij dunkt, dit had toch wel door een van de beide voorstellers
toegelicht mogen worden.
De heer Wilbrink. M. d. V. Het is den Raad eigenlijk wel
bekend, dat de heer Oostdam is de ontwerper van dit voorstel
en dat ik er ook mijn naam onder heb gezet.
Als men nu vraagt, waarom ik van opinie veranderd ben,
dan wil ik dat wel nader toelichten.
Ik heb indertijd bij de behandeling van de onderwijskwestie
en ook bij het bepalen van het punt van vakonderwijzeressen
of gewone onderwijzeressen voor het handwerkonderwijs een
afwijkend standpunt ingenomen eenerzijds van Burgemeester
en Wethouders en anderzijds ook van een deel van den Raad,
dat meende, dat het moest zijn, zooals het nu is, dat het
handwerkonderwijs onder schooltijd moet worden gegeven door
vakonderwijzeressen. Ik meende, dat in het algemeen aan dat
onderwijs te kort werd gedaan, wanneer het gegeven moest
blijven onder schooltijd en niet na de schooluren, vooral aan
de kinderen uit de volksklasse. Maar waar het eenerzijds door
de voorstanders van het handwerkonderwijs door vakonder
wijzeressen, het onaannemelijk werd beschouwd om de kinderen
na de gewone schooluren handwerkonderwijs te doen geven
en waar anderzijds de Wethouder van Onderwijs zijn onaan
nemelijkheid had laten hooren, om handwerkonderwijs te doen
geven in strijd met de meening van den Inspecteur van het
Onderwijs, daar heb ik, om het handwerkonderwijs zooveel
mogelijk te redden, gestemd voor het voorstel van mevrouw
van Itallie en den heer Sijtsma. Maar, Mijnheer de Voorzitter,
ik wil niet zeggen, dat de toestanden zooveel gewijzigd zijn,
maar ik wil er toch wel op wijzen, dat voor mij de toestand
wel eenigszins gewijzigd is. Ik had mij vanzelf daarop ge
specialiseerd, dat het handwerkonderwijs gegeven moet worden
ook na de gewone schooluren, want als het gegeven wordt
alleen in die uren, zou ook het gewone onderwijs voor de
meisjes er onder lijden en ook het handwerkonderwijs zou
niet tot zijn volle recht komen. Maar ik heb na dien tijd
geïnformeerd, hoe de toestand eigenlijk is en ik heb mij zelf
de vraag moeten stellen is het wel ƒ20.000.waard dat
handwerkonderwijs, profiteereri de kinderen er in die mate
van dat het bedrag te verantwoorden is en dan ben ik tot
de conclusie gekomen, dat het dat niet waard is, want mijns
inziens komt het onderwijs in die korte uren door de vak
onderwijzeres te geven, ook niet tot zijn recht. Ik weet, dat
op enkele scholen het onderwijs niet voldoende is, omdat er
niet genoegzaam tijd is, of het door de gewone of door de
vakonderwijzeres wordt gegeven. Daarom meende ik, Mijnheer
de Voorzitter, dat ik ook mijn naam kon geven aan dit voorstel
en dus te besluiten, dat wij voor iets, dat toch niet voldoende
resultaat oplevert, niet zooveel geld uit de gemeentekas moeten
beschikbaar stellen.
Hierbij wil ik het voorloopig laten, Mijnheer de Voorzitter.
De heer van Hamel. M. d. V. Als ik het voorstel van de
heeren Oostdam en Wilbrink lees, dan begrijp ik niet, dat
dat dezelfde mijnheer Wilbrink is van Juni van dit jaar, toen