MAANDAG 11 DECEMBER 1922. 589 tactiek niet alleen de bedrijven trelt, doch ook de arbeiders de dupe worden. Waar het momenteel onmogelijk is vóór het voorstel van den heer Sanders te stemmen, omdat wij de nooduitkeering van het Rijk aan de gemeente niet in gevaar mogen brengen, geloof ik, dat wij, waar er weinig verschil is tusschen het voorstel van den heer Eikerbout en dat van den heer Huurman, het laatste moeten steunen, omdat wij daardoor ten deele aan de industrie te gemoet komen en aan den anderen kant. den weg openen om tot aigeheele afschaffing van de belasting te komen. De heer Knuttel. M. d. V. Naar aanleiding van de woorden van den heer Wilbrink wil ik even opmerken, dat wij op eert eigenaardigen weg komen. Wij mogen van de bedrijven geen belasting heffen, want anders blijven de bedrijven weg; wij mogen van de menschen, die kapitaal hebben, geen belasting heffen, want anders loopen die menschen weg. Die dreige menten booren wij altijd, als wij degenen, die het geld hebben, willen belasten. De eenige consequentie is, dat men het moet halen van degenen, die het niet hebben. Dat wil dus van zelf zeggen, dat wij ons aan al dergelijke argumenten niet kunnen sloren, niettegenstaande zij op zich zelf niet geheel onjuist zijn. Het is natuurlijk waar, dat de bezittenden wegblijven voor de belasting, maai' als wij ons daaraan storen, dan rest alleen de mogelijkheid om de arbeiders steeds zwaarder te belasten en dat kunnen wij in geen geval doen. Wat deze zakelijke belasting op het bedrijf betreft, ik heb mij in de eerste plaats geërgerd aan de argumenten van de Kamer van Koophandel, waarbij met de historische ontwikkeling werkelijk jammerlijk gespeeld wordt, als er gezegd wordt: »De aanwezigheid van een bedrijf in eene gemeente stelt een groot gedeelte van de inwoners, die anders armlastig zouden zijn en in het geheel geen belasting op zouden kunnen brengen, in staat in hun eigen onderhoud te voorzien...." Het was alsof al de ingezetenen met de armen over elkaar zaten en niets deden, dat toen de fabrikanten kwamen en dat men toen is gaan werken. Dat is toch al te belachelijk. Van de verdringing van het handwerk door grcote bedrijven hebben die heeren blijkbaar nooit gehoord. Deze belasting heeft natuuilijk haar gebreken. Maar het grootste gebrek is nog niet genoemd, namelijk dat de eerste negen arbeiders zijn vrij gelaten. Dat is een bescherming van het klein- tegenover het groot-bedrijf. Waar hier verder wordt belast de meerwaarde, verkregen uit den ar beid van anderen, daar vind ik dat geldr dat wij ons niet moeten laten ontglippen, ook al bestaat natuurlijk het gevaar, dat het weer op de arbeiders wordt afgewenteld. Wat nu de heer Sanders zegt, dat het zal terugvloeien naar het Burgerlijk Armbestuur, is een schromelijke over drijving, want mijns inziens zal iemand voor zijn bedrijf in het algemeen geen grooter personeel aannemen dan hij noodig heeft en om de belasting zal hij toch ook zijn personeel niet gaan verminderen. Wel is er eenige mogelijkheid, dat het bedrag, dat men opeens zal moeten betalen voor den tienden arbeider, wel van invloed zal zijn. Ik voel daarom voor het voorstel van den heer Wilmer, maar ik moet mij beslist tegen de andere voorstellen verklaren. De heer Wilmer. M. d. V. Ik zou aan de heeren- Sanders en Huurman willen vragen, of zij wel aandacht hebben ge schonken aan enkele uitlatingen van den Voorzitter, die zeide, dat deze belasting dit jaar niet meer kan worden afgeschaft. Daaruit valt misschien af te leiden, dat Burgemeester en Wet houders nu niet zoo heel sympathiek staan tegenover de afschaffing. Nu zou er echter over het voorstel een zeer onzuivere stemming plaats hebben. Ik acht deze vrees zeer gemotiveerd, nu de Burgemeester zelf aan de Regeering in dezen een wijziging in overweging heeft gegeven. Ik zou dus de heeren in overweging willen geven om hun voorstel, dat er toch niet komt, in te trekken. De Voorzitter. Ik heb dit bedoeld: de heer Sanders heeft gezegd: 1921 en 1922 vallen mee. Maar we hebben thans niet met 1921 en 1922 te maken, doch wij moeten op het oogenblik uit maken of deze belasting ook in 1923 zal worden geheven. Wanneer nu ook het volgend jaar weer een flink batig saldo zou opleveren, dan zouden wij misschien deze belasting daarna kunnen afschaffen, maar dat is nog niet zeker. De heer Eerdmans. M. d. V. Ook ik heb reeds bij de in voering van deze belasting blijk gegeven, dat ik haar een weinig gewenschte belasting vond. Ik heb mij toen geschaard aan de zijde van den heer Sanders, die voorstelde het des betreffende voorstel van de agenda af te voeren. Nu werkt die belasting nog pas, sinds kort en zij heeft den grooten tegenslag, dat zij werkt in een tijd, die neergaande, niet op gaande is. Ik maak mij sterk, dat, als het een opgaande tijd was, de verschillende klachten, welke .wij thans naarvoren zien komen, niet met die sterkte zouden rijzen als waarmede dat op dit oogenblik geschiedt. Wij hebben die belasting nu eenmaal en er is in de verordening een vast bedrag genoemd, geen rekening houdend met de werkelijke tijdsomstandig heden. Is het niet mogelijk deze belasting ineens geheel weg te riemen, dan kan misschien het bedrag anders geregeld worden, zoodat het niet vaststaat, onverschillig welke de tijdsomstandigheden zijn. Ik heb eigenlijk het woord gevraagd, omdat mij ter oore is gekomen, dat het groote verzet, dat in deze stad de be lasting ondervindt, voor een groot deel het gevolg is van de wijze, waarop de stadsdeurwaarder bij het innen van de be lasting optreedt. Misschien kan het college tegelijkertijd daarnaar informeeren. Mij is medegedeeld, dat de deurwaar ders van de Rijksbelasting dat optreden zeer streng vinden en verklaren, dat zij het op die manier niet zouden doen. Ik weet niet of het waar is, maar het, is mij medegedeeld van een zijde, waarvan ik onderstel, dat zij goed geïnformeerd is. Terugkomende op de zaak zelve, moet ik verklaren nog niet te weten, welke in deze kwestie mijn houding zal zijn, omdat ik nog wel eenige gegevens zou willen hebben van de zijde van Burgemeester en Wethouders over de al of niet mogelijkheid van afschaffing dezer belasting. Ik ben niet vóór de invoering geweest, maar ik gevoel dat het een groot be zwaar zou zijn, als het cijfer van den hoofdelijken omslag met het volle bedrag van de opbrengst dezer belasting moest worden verhoogd. Ik sta aan de zijde van hen, die meenen, dat iedere verlichting zonder de belasting geheel af te schaffen de beste tusschen weg zou zijn. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil een paar opmerkingen maken en daardoor de stem, welke mevrouw van Itallie en ik zullen uitbrengen, even toelichten. Mijn buurman, de heer van Stralen, heeft gezegd, dat hij nu begrepen had waarom de menschen zoo voor bezuiniging waren. Die bezuinigingsmaatregelen, zeide hij, welke zijn voorgesteld, hadden ten doel de bedrijfsbelasting af te voeren. Nu heb ik ook telkens getracht de bezuiniging te bevorderen, maar ik wil wel verklaren, dat ik niet. zal medewerken ik heb dat trouwens reeds bij de algemeene beschouwingen gezegd om deze belasting aan den kant te doen. Het is geen ideale belasting, ik geef het den heer Sanders toe, maar zij is niet veel slechter dan andere belastingen. De geest van de vergadering is, sedert de desbetreffende verordening werd aangenomen, bijzonder veranderd. De ver ordening is toen aangenomen met algemeene stemmen en het voorstel van den heer Sanders, om niet tot, invoering van deze belasting over te gaan, kreeg slechts 10 stemmen, dus een kleine minderheid. De toestanden zijn voor deze belasting niet gunstiger geworden, misschien veel ongunstiger, maar er staat tegenover, dat de toestand van de gemeentefinanciën ook niet gunstiger wordt. Door den heer Sanders is er op gewezen, dat de vorige gemeenterekening nog al een groot voordeelig saldo had en dat ook die van 1922 zal meevallen, maar ik vrees, dat, als wij deze belasting afschaffen het is reeds door u, Mijnheer de Voorzitter gezegd wij het niet zullen redden met een vermenigvuldigingscijfer van 1.2 en wij dus een veel hoogere inkomstenbelasting zullen moeten heffen. De heeren zijn bang, dat een enkele fabrikant zal weg gaan, en de heer Wilbrink vreest dat zich hier geen industrieën zullen komen vestigen, maar als wij de belasting afschaffen, komen die nieuwe industrieën er toch ook niet; dat zal de heer Wilbrink ook wel gelooven. In elk geval dienen wij te zorgen, dat wij niet een hoogere inkomstenbelasting moeten hellen, want anders komen de menschen zich hier zeker niet. vestigen. Daarop letten alle menschen, niet alleen fabrikanten. Ik handhaaf derhalve het standpunt, dat ik bij de vorige gelegenheid heb ingenomen, en ik zal niet alleen stemmen tegen het voorstel van den heer Sanders, maar, als straks Burgemeester en Wethouders met een praeadvies op het voorstel van den heer Wilmer komen en het blijkt, dat daar mede een groot bedrag gemoeid is, dan zal ik ook daarmee niet kunnen meegaan. Gaarne zou ik willen weten, hoeveel verschil het maakt, als wij in den geest van den heer Wilmer de zaak wijzigen. Scheelt het niet veel, dan is het veel beter de zaak maar at te maken. Ik bedoel ook, wat u zegt, Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen het geld niet missen, ook niet of daarvan en, zal de wijziging van den heer Wilmer dat gevolg hebben, dan geloof ik, dat het beter is, dat u zich het geven van een praeadvies maar bespaarde en dat wij de belasting handhaven, zooals zij nu is. De heer Bots. M. d. V. Na al hetgeen door de heeren is medegedeeld, zoowel door voorstanders als door tegenstanders, is het onderwerp vrijwel uitgeput.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9