588
MAANDAG 11 DECEMBER 192 2.
is een geval, dat herhaaldelijk voorkomt en ik vind dat buiten
gewoon lastig. Nu zou ik willen vragen: is er geen raad op,
dat deze voorstellen hetzij bij de ingekomen stukken, hetzij
ergens anders worden opgenomen?
Ik wil nog even een belangrijk stuk noemen, dat ook op
die manier is verdwenen. Ik becloel het kort geleden behandelde
schrijven van den Burgemeester betreffende zijn salarisver
mindering. Dat stuk kunnen wij nergens meer vinden en het
was toch wel de moeite waard om dat te bewaren.
De Voorzitter. Ik kan den heer Groeneveld mededeelen,
dat uit een oogpunt van zuinigheid soms iets niet in de
«Handelingen" wordt opgenomen. Hoewel nu iedereen deze
voorstellen in druk beeft gehad, zullen zij deze keer nog eens
in de «Handelingen" worden opgenomen.
De heer Stijnman. M. d. V. Door u is deze belasting ver
geleken met het heffen van kosten voor inschrijvingen in het
Handelsregister, maar het zijn geheel verschillende dingen.
Het heffen van kosten voor inschrijvingen in het Handels
register is meer een daad van koopmanschap en de voordeelen,
welke de betrokken personen van die inschrijvingen hebben,
wegen tegen de kosten op.
De Voorzitter. Ik heb de behandeling van het wetsontwerp
in de Kamer medegemaakt, maar ik heb van dat laatste niets
gehoord. Ik heb a l'instar van den heer Stork tegengestemd,
omdat, als er veel kapitaal in een zaak zit, aanzienlijke sommen
moeten worden betaald, afgezien van het feit of de zaak goed
of slecht gaat.
De heer Stijnman. M. d. V. Dat kan bij de behandeling
van het wetsontwerp wel beweerd zijn, maar de practijk heeft
geleerd, dat het anders is en dat zakenmenschen belang hebben
bij de inschrijving in het Handelsregister. Dit laatste is een
daad van koopmanschap, het heffen van belasting niet.
De Voorzitter. Gij hebt mijn bedoeling blijkbaar niet
begrepen. Ik zeg niet, dat het Handelsregister geen nut heeft,
maar de kosten van de inschrijvingen hangen niet samen met
de vraag of de zaken al dan niet goed gaan. Aan een onder
neming met een klein kapitaal, welke 50 dividend uitkeert,
worden minder kosten opgelegd dan aan een onderneming
met een 9- of 10-maal grooter kapitaal, welke geen of heel
weinig dividend geeft.
De heer van Stralen. M. d. V. Er is in den Raad geklaagd
over de veeleischendheid van de arbeiders en over het stellen
van eischen door de arbeiders, ook als zij weten, dat die met
het oog op den stand der gemeentefinanciën niet voor inwil
liging vatbaar zijn, maar hier zien wij hetzelfde feit van een
kant, waarvan het niet zou mogen worden verwacht. Ondanks
den ongunstigen stand der gemeentekas en ondanks het feit,
dat de gemeentekas de opbrengst van de zakelijke belasting
op bet bedrijf niet kan missen, zien wij een organisatie van
alle werkgevers en werkgeversverenigingen pogen een bedrag
van f 75000.aan de gemeentekas te onttrekken.
Ook ik meen, dat deze belasting niet tot de beste behoort
en dat zij zoo mogelijk door een betere zou moeten worden
vervangen, maar dat er in dezen tijd, nu wij het er allen
over eens zijn, dat de bestaande belastingbronnen moeten
worden gehandhaafd, getracht wordt aan de gemeente deze
belasting te ontnemen, vind ik wel wat erg. Er is een tijd
geweest, welke voor de industrie een buitengewoon goede tijd
kon genoemd worden, en er zijn stemmen opgegaan, die
hebben beweerd, dat de heeren in dien tijd wel een beetje
te veel gebruik gemaakt hebben van den toestand om zich
te bevoordeelen. Nu de toestand inderdaad eenigszins gewijzigd
is, vind ik het wel wat erg, dat de heeren dadelijk er bij zijn
om te trachten van deze voor hen ongewenschte belasting af
te komen. Ik geef niet toe, dat deze belasting op zich zelve
zoo zwaar op de bedrijven drukt, vooral als ik zie, dat zij slechts
25 cent per arbeider en per week kost, en er is mijns inziens
dan ook geen reden om op dit oogenblik onverwijld tot
afschaffing over te gaan.
Het is wel eigenaardig, dat het voorstel tot afschaffing van
deze belasting komt van de zijde van personen, die zich als
bezuinigers voordoen. Ik zou denken, dat de verschillende
bezuinigingspogingen, welke men bij de begrooting heeft
yedaan, niet geheel zuiver bedoeld zijn geweest en destrekking
hebben gehad gelden vrij te maken, waardoor de gemeente
het zou kunnen stellen buiten de opbrengst van deze zakelijke
belasting.
Er zijn in de circulaire's, welke door verschillende werk
geversverenigingen zijn rondgezonden, dingen gezegd, waar
mede ik het niet eens ben. Er wordt bij voorbeeld in de circu
laire van de Roomsch-Katholieke Werkgeversvereeniging in
het Bisdom Haarlem gezegd, dat de arbeiders in het geheel
niet ten profijte van de bedrijven zijn. Daarmede wordt de
billijkheid van deze belasting tegengesproken. De tijden zijn
leerzaam; als de arbeiders niet meer ten profijte van het
bedrijf waren, zouden zij werkloos worden, want als de arbeiders,
geen profijt meer voor het bedrijf opleveren, worden zij buiten
de deur gezet. Dat argument is niet gemotiveerd.
Ik wil het thans laten bij deze opmerking. In geen enkele
gemeente nog, waar deze belasting is ter sprake geweest, is
besloten tot afschaffing daarvan. Nu hebben wij bijvoorbeeld
dit adres van de Roomsch-Katholieke Werkgeversvereeniging
in het bisdom Haarlem, onderteekend door den secretaris,
den Heer Romme, gemeenteraadslid te Amsterdam. En deze
heeft ook bij den Amsterdamschen Raad het voorstel ingediend
om de zakelijke bedrijfsbelasting niet meer te heffen. Maar,
waarschijnlijk overtuigd geworden door zijn tegenstanders
heeft hij zijn voorstel ingetrokken. Waar nu door dezen heer
in bedoeld adres is losgestormd op de onbillijkheid van Leidens
Gemeentebestuur, geloof ik, dat men ook hier wel uit eigen
beweging er toe kan overgaan om het voorstel tot afschaffing
in te trekken.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik zal zeer kort zijn. Ik zou
alleen willen vragen, of Burgemeester en Wethouders bij
het beoordeelen van het voorstel van den heer Wilmer en
dat van den heer Eikerbout om eenigszins tegemoet te komen
aan de bezwaren die ik wel deelen kan, maar toch acht
ik, dat andere zaken voor moeten gaan en bij het vast
stellen van hun praeadvies willen nagaan, of deze vermindering
van invloed zou kunnen zijn op het vermenigvuldigingscijfer
van de inkomstenbelasting, vooral daarom, omdat bij uw
antwoord, Mijnheer de Voorzitter, is gezegd, dat het vermenig
vuldigingscijfer dit jaar hoogstwaarschijnlijk zou komen op '1,2.
De Voorzitter. Afgezien van het vorige dienstjaar, op zich
zelf beschouwd, zou dat cijfer voor 1923 1,2 kunnen worden.
De heer Wilbrink. M. d. V. Ik meen toch naar aanleiding
van de verklaring, door u afgelegd in zake de afschaffing van
de zakelijke bedrijfsbelasting, van een andere zijde de zaak
te moeten belichten dan de heer Sanders heeft gedaan.
Men heeft alleen in het oog gevat de belangen van de
bedrijven, die door deze belasting worden geschaad. Ik kan
mij toch ook indenken, dat er een aantal personen zijn, die
denken: het is een prachtig correctief van diegenen, die hier
een bedrijf hebben en buiten de gemeente wonen. Mijns
inziens staan er echter grootere nadeelen tegenover. Bij de
invoering van de belasting heb ik het al verklaard en het
is nu nog van veel grooter belang, wanneer wij deze belasting
af konden voeren of althans een beetje leniger maken, opdat
het niet zoo hoog gaat en de bedrijven niet zoo zwaar
belast worden als thans het geval is. Waar wij nu eenmaal
in een stad leven, waar veel te veel arbeiders wonen naar
dat er bedrijven aanwezig zijn, waar behoefte aan bestaat om
meer arbeidsgelegenheid te brengen. Ja, mijnheer Dubbeldeman,
het is wel de moeite waard er eens over te sprekenhet zal
u niet onbekend zijn, dat vele Eeidsche arbeiders hun werk
buiten de stad moeten zoeken. In andere plaatsen, onder
anderen in den Haag, is men er niet toe overgegaan om de
zakelijke belasting op het bedrijf af te schaffen, maar ik
geloof, dat wij hier in een geheel anderen toestand ver-
keeren en wij wel degelijk, rekening houdend met onze
groote arbeidersbevolking, de vestiging van industrieën in
onze gemeente zoo aangenaam en zoo gemakkelijk mogelijk
moeten maken, opdat de menschen zich er toe aangetrokken
gevoelen om hier ter stede hun fabriek of een nieuwe
industrie te vestigen. Immers, als in de omliggende gemeenten
aan de industrieën minder lasten worden opgelegd, zal iemand,
die niet aan een bepaalde plaats is gebonden, allicht zijn
industrie op die plaats vestigen, waar hij de minste lasten
heeft en de meeste voordeelen geniet. Waar te Leiden een
industrieel reeds zwaardere lasten moet opbrengen dan in
andere gemeenten, zal iemand, als hij weet dat hier bovendien
nog bijzondere lasten op zijn bedrijf' worden gelegd, zich nog
wel tweemaal bedenken, alvorens zich te Leiden te vestigen.
Men kan de zaak licht opnemen en zeggen, dat ƒ12.—per
arbeider in werkelijkheid niet zoo'n groot bedrag is, maar
aan den anderen kant staat, dat, als men een bedrijfsrekening
gaat opmaken en al die dingen medetelt, de weegschaal
wel eens kan overslaan naar een zijde, welke niet in het
voordeel van Leiden is. Er is aangevoerd, dat wij aan het
Nieuwe Kanaal zulke prachtige industrie-terreinen hebben
gekregen, maar tot dusverre daar niets is totstand gekomen,
doch ik zou daartegenover willen doen opmerken, dat, als de
gemeente Leiden, die behoefte heeft aan vestiging van nieuwe
industrieën, het den industrieën moeilijker maakt dan andere
gemeenten, zij het grootendeels aan zich zelve heeft te wijten,
dat hier geen nieuwe industrieën verrijzen. Ik begrijp niet,
dat de arbeidersvertegenwoordigers in den Raad alleen naar
één zijde hun gedachten laten gaan en zeggen, dat, als bet
eenigszins van de bedrijven kan gehaald worden, dit ook moet
geschieden, want men moet niet vergeten, dat men door die