582
MAANDAG 11 DECEMBER 1922.
De Voorzitter. Mag ik, tor bekorting van de discussie's naar
ik hoop, vooraf een kleine opmerking maken?
Zooals ik reeds heb medegedeeld, is mij ter oore gekomen,
dat er van Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas
en Electriciteit een voorstel zal komen om met ingang van
1 Januari eerstkomende den prijs van gas en electriciteit te
verlagen met respectievelijk één en drie cent. De heer van Eek
verlangt een verlaging van respectievelijk één en vier cent.
Bij de algemeene beschouwingen heeft de heer van Eek
zijn standpunt nader toegelicht. Zijn voorstellen komen ten
slotte alleen neer op een verschil van één cent ten opzichte
van den electriciteitsprijs, zooals die door Commissarissen zal
worden voorgesteld. Zou nu de heer van Eek niet beter te
zijner tijd een amendement kunnen indienen op het binnenkort
te verwachten voorstel om den electriciteitsprijs in plaats van
met drie cents te verlagen met vier cents?
Wat nu aangaat de kwestie van de winsl, ik wil even zeggen,
waar het in de praetijk op neerkomt. Ik vind het natuurlijk
best, dat de heer van Eek daarover zijn eigen beschouwingen
heeft, maar het practisch doel is toch alleen: hoeveel winst
zullen wij op de Lichtfabrieken behalen en hoe hoog moeten
wij in verband daarmee den prijs van gas en electriciteit
stellen. Wij kunnen nu wel een breede redeneering opzetten
over retributie enz. maar het komt toch hierop neer en
de heer van Eek zal het daarmede wel eens zijn dat de
te maken winst in nauw verband staat met de prijsverlaging.
Ik zeg ten slotte nog eens hoewel ik den heer van Eek
natuurlijk volkomen vrij laat laat hij op het voorstel te
zijner tijd een amendement indienen.
De heer van Eck. Wanneer mijn voorstel geen zin had,
Mijnheer de Voorzitter, zou ik mij met, genoegen naar uw
wenschen schikken, maar ook bij het bestaande plan van de
Lichtfabrieken om het gas met een cent en de electriciteit met
drie cent per eenheid te verlagen, bestaat er voor mij geen
aanleiding om mijn voorstel in te trekken.
Wanneer de commissie dat voorstelt en het voorstel wordt
door den Raad aangenomen, dan beteekent dat, dat men den
toestand van de Lichtfabrieken zoodanig acht, dat die verlaging
kan tot stand komen, terwijl gehandhaafd worden het winst
cijfer en het cijfer van de retributie. Ik neem aan,, dat dit
juist is, maar de wenschelijkheid blijft bestaan om daarnaast
door wegneming van het winstcijfer en van het retributiecijfer
den prijs van het gas met 1 cent en dien van de electriciteit
met vier cent te verlagen. Die zaken staan onafhankelijk van
elkander.
Het is niet goed telkens in herhaling te vervallen en ik zal
mij dan ook zooveel mogelijk beperken, maar ik acht het wel
van belang mijn voorstel te verdedigen. De financieele toestand
van de Lichtfabrieken is in het algemeen gunstig. Over het
jaar 1921 is door de gasfabriek, terwijl er geen winst was
geraamd, een winst van 200.000.behaald, en door de elec-
triciteitsfabriek, terwijl een winst geraamd was van ƒ86.000.—,
een winst van f 178.000.verkregen. Op dit oogenblik staat
de financieele toestand er goed voor. Terwijl over 1922 voor
de gasfabriek een winst van 3800.was geraamd, was er
in October 1922 reeds een winst te boeken van 88.000.
en bij het electriciteitsbedrijf was, terwijl er een winst was
geraamd van 150.000.in October reeds een winst ver
kregen van 166.000.YVij hebben op dit oogenblik reeds,
al zijn het slechts voorloopige cijfers, een winst van 100.000.
boven de raming en over het algemeen zijn de laatste maanden
van het jaar het gunstigst. Ik weet wel, men kan er niet
absoluut op vertrouwen, het kan natuurlijk tegenvallen, maar
ook verleden jaar zijn de grootste winsten behaald over de
maanden November en December; voor de gasfabriek bedragen
die 115.000.en voor de electriciteitsfabriek 154.000.
Men kan niet met zekerheid op die bedragen rekenen en men
dient die cijfers met groote voorzichtigheid te beschouwen,
maar men kan toch wel zeggen, dat financieel de toestand
van de Lichtfabrieken zeer gunstig is.
Bovendien moet men in aanmerking nemen, dat, terwijl in
October, November en December van het vorige jaar de prijzen
van de kolen waren respectievelijk ƒ23.ƒ23.en 22.
de prijs thans niet meer dan ƒ16.bedraagt. Aan den anderen
kant echter staat een groote uitgave voor pensioenen.
Uit dit alles blijkt wel, dat de begrootingen van de Licht
fabrieken met groote voorzichtigheid worden opgemaakt. Ik
heb daar in het algemeen geen bezwaar tegen. In voorzichtig
heid zit een element van vooruitzien, dat ik in het algemeen
ook een deugd acht, maar het lijkt mij toe, dat men aan den
anderen kant ook groote voorzichtigheid moet betrachten, om
niet te hooge prijzen voor de producten van de ingezetenen
te vragen. Ik meen, dat met groote waardeering voor de wijze,
waarop het beleid van de electriciteitsfabriek wordt gevoerd,
aan den anderen kant toch op Commissarissen de plicht rust
te zorgen, dat die prijzen niet hooger zijn dan zij in het belang
van de ingezetenen moeten zijn. In dit opzicht wordt dunkt
mij wel wat te groote voorzichtigheid betracht. Wanneer wij
zieri, dat het voorstel om de prijzen te verlagen er eigenlijk
nog niet is, maar nog wordt overwogen, en dat Commissarissen,
voordat de begrooting werd opgemaakt, geadviseerd door den
directeur nog niet met een dergelijk voorstel zijn durven
komen, dan lijkt mij dat een beetje al te voorzichtig. Het
spreekt van zelf, dat de Raad moeilijk kan beoordeelen in
hoeverre in de prijzen verandering kan worden gebrachtdat
is de taak van Commissarisseri. Ik bedoel niet eenige critiek
uit te oefenen op het beleid van den directeur, want deze
directeur staat bij mij bijzonder hoog aangeschreven. Ik wil
dat uitdrukkelijk zeggen. Het is niet alleen een man, die,
evenals vele andere directeuren, een ijverig en bekwaam
vakman is, maar het is ook iemand, die in de arbeiders iets
anders ziet dan arbeidsnummers, namelijk menschen.
Het is dus niet mijn bedoeling critiek uit te oefenen op de
directie, maar het is altijd het streven van een directeur, die
een fabriek beheersebt, zich te waarborgen tegen het feit, dat
de rekening van de fabriek aan het eind van het jaar sluit,
met een tekort of dat niet de winst wordt behaald, die Burge
meester en Wethouders als uitkomst van de fabriek verwachten.
Nu moet door de Commissarissen naar mijne meening de
grootste voorzichtigheid worden betracht, dat de ingezetenen
niet te hooge prijzen betalen.
Er is een tweede middel, om hooge prijzen te voorkomen,
dat in den Haag wordt toegepast. Wij zien hier telkens
en ik hoop het ook in het vervolg nog te zullen zien dat
de uitkomsten der Lichtfabrieken bijzonder gunstig zijn, en
dat de raming zeer aan den voorzichtigen kant is opgemaakt.
Maar wat er overschiet, is het volgend jaar weer verdwenen
en wanneer wij weer een begrooting gaan opmaken en willen
zorgen, dat de rekening van de fabriek sluitend wordt, dan
zal men weer de grootste voorzichtigheid in acht moeten
nemen, want het groote publiek beschouwt de uitkomsten
naar de financieele resultaten en als die niet gunstig zijn,
krijgt de directie natuurlijk de schuld. Wanneer we nu
het Haagsche systeem aannemen, dan kunnen we voor de
fabriek de overschotten reserveeren. Bij de begrooting kan
men natuurlijk ramen, dat de inkomsten de uitgaven zullen
dekken en ook, dat er een zekere winst zal gemaakt worden,
maar wanneer er nu een zekere winst blijkt te zijn boven de
raming en men reserveert dat bedrag, men stelt het beschikbaar
voor latere jaren, waarin misschien de fabriek met verlies
mocht werken of waarin men niet die winst maakte, die men
verwachtte, dan heeft men in dat gereserveerde bedrag een
reserve-fonds; men behoeft dan niet zulk een groote voorzichtig
heid te betrachten als nu gebeurt, want als er eventueel een
verlies zou worden geleden, dan behoeft dat verlies nog niet
direct te worden gedekt uit de gemeentekas. Dat lijkt mij
inderdaad een aannemelijk middel om te maken, dat men wat
meer ruimte van handelen heeft bij de vaststelling van de
begrooting.
Maar er is nog een derde middel, namelijk om de begrooting
zoo in elkaar te zetten, dat men geen winst of verlies heeft,
maar een sluitende rekening. Wanneer men, zooals nu gebeurt,
eenerzijds raamt, dat er winst zal gemaakt worden en ander
zijds, zeer voorzichtig raamt wat zal leiden tot een verhooging
van den prijs van gas en electriciteit, dan worden er belang
rijke bedragen aan de inkomsten der ingezetenen onttrokken,
die er best in hadden kunnen blijven, en door een progressieve
inkomstenbelasting hadden kunnen worden geïnd.
Ik zal nu niet uitvoerig uiteenzetten, waarom ik er voor
stander van ben om geen te groote winst te ramen. Ik meen
dat, wat in de gemeentekas moet gestort worden, beter kan
gevonden worden door de progressieve inkomstenbelasting,
want dan wordt er rekening gehouden met de draagkracht der
bevolking en dat gebeurt niet bij de vaststelling van den
prijs voor gas en electriciteit.
in de tweede plaats heb ik een groot bezwaar tegen de
retributie. Den vorigen keer heb ik er op gewezen, dat het
zeer abnormaal is, dat particuliere bedrijven als de Duinwater
leiding en de tramwegonderneming voor den last, welken zij
aan de straat veroorzaken, geen retributie behoeven te betalen
en dat de gas- en de electriciteitsfabriek, welke fabrieken
van de gemeente zijn en alleen ten doel hebben om de
ingezetenen van goed gas en goede electriciteit te voorzien,
die retributie wel moeten betalen. En als wij hier den toestand
krijgen, wat waarschijnlijk is, dat de waterleiding door de
gemeente wordt overgenomen, zal de consequentie eischen,
dat de waterleiding in het vervolg ook retributie zal hebben
te betalen. Daaraan zal zij niet kunnen ontsnappen. Er is
geen reden om de verbruikers van gas eri van electriciteit
wel te laten betalen en de verbruikers van water niet. De
directe kosten, welke de gemeente heeft tengevolge van het
hebben van buizen en kabels in den grond, worden natuurlijk
betaald, maar bovendien wordt door de gas- en de electriciteits
fabriek voor het recht om buizen en kabels te leggen betaald.
De duinwaterleiding betaalt echter niet voor het leggen van
haar buizen en de tram betaalt niets voor het leggen van de
rails. Als de Waterleidingsmaatschappij een onderneming van