DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. 559 zouden geschieden. De heer Sijtsma heeft reeds een reden genoemd, waardoor het kan geschieden dat er veel rechtsche sollicitanten komen. Ik moet zeggen, dat, wanneer door mij inderdaad partijdige benoemingen zouden plaats vinden, ik dit niet zoo brutaal zou doen; dan zou ik wat water in den wijn doen! De heer van Eck. M. d. V. Ik heb u niet beschuldigd, maar ik ben tegen het feit als zoodanig opgekomen. Ik ben volkomen bevredigd op dit punt, wanneer u verklaart, den Commissaris te zullen mededeelen, dat bij benoemingen niet met richtingen moet worden rekening gehouden. De Voorzitter. Wij houden nooit met de richting rekening. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 118 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 119 luidende: »Kleeding en uit rusting der politiedienaars en veldwachters f 30735. verminderd met 310.— wegens mindere rijwielhuur. De Voorzitter. Hierbij komen tevens de twee desbetreffende adressen in behandeling. Op 7 Februari 1921 is een Raadsbesluit genomen in zake de toekenning aan het politiepersoneel, voorzoover dit in het genot is gesteld van kleedinggeld, van een toelage ad ƒ50. als tegemoetkoming in de kosten van aanschaffing van schoeisel en beenkappen. Burgemeester en Wethouders stellen nu voor, dat dit Raadsbesluit in dien zin worde gewijzigd, dat het vastgestelde bedrag als een maximum moet worden beschouwd. Is dit gebeurd, dan kunnen wij elk jaar het bedrag der toelage bij de begrooting vaststellen. De heer Kooistra. De kleingeestige houding, die men thans wil aannemen, verwondert mij ten zeerste, Mijnheer de Voor zitter. Er is onlangs besloten, dat tot een maximum van 50. zou worden gegaan, om nieuwe schoenen voor de agenten van politie aan te schaffen. Nu stellen Burgemeester en Wethouders weder voor om dat bedrag met '10.te verminderen. Ik kan mij daarmede niet vereenigen om de doodeenvoudige reden, dat ik mij niet kan voorstellen, dat zij er nog met 50.(wat hun schoeisel betreft) zouden kunnen komen. De menschen zullen zelf nu nog wel moeten repareeren, wat ook wel door de politie gedaan wordt (ik heb het vroeger als brievenbesteller ook wel gedaan,) hoewel het niet zoo aangenaam is als men zich in zijn vrijen tijd moet bezighouden met het repareeren van zijn schoenen. Ik weet zeker, dat menige agent het ook zal doen en dat hij verplicht is het te doen. Daarom zou ik wenschen,dathet, maximum-bedrag van 50. bestendigd zal blijven. De menschen krijgen f 50.voor 2 paren schoenen per jaar. Den prijs daarvan stel ik op 15.per paar. De menschen kunnen toch niet op hun tandvleesch loopen, zij moeten be hoorlijk schoeisel aan hun voeten hebben. Dus zij hebben per jaar noodig f 30.— voor twee paar schoenen. Als men verder rekent op een vijftal reparatie's ad 3.50 per keer. dan komt men al aardig dicht bij de 50. Daarom zou ik het wenschelijk achten, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet werd aanvaard door den Raad. De heer Heemskerk. M. d. V. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om thans bij Raadsbesluit te laten uitmaken, dat de Raad telken jare het bedrag dat hier bedoeld wordt vastgesteld tot een maximum van f 50.lijkt mij wel zeer rationeel. De prijzen niet alleen van deze artikelen maar van alle artikelen zijn zoo schommelend gedurende den laatsten tijd, dat het mij zeer logisch toeschijnt, dat de maatregel genomen wordt, om telken jare te overwegen, welke toelage voor het een en ander wordt verstrekt. In dit opzicht kan ik mij dus volkomen vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Eenigszins anders sta ik tegenover het bedrag der toelage, zooals het voorgesteld wordt voor 1923. De heer Kooistra heeft eenige berekeningen gemaakt omtrent hetgeen de politieagenten in een jaar voor schoeisel noodig hebben, en nu heb ik ook dergelijke berekening gemaakt. Wij moeten een algemeen standpunt innemen en niet tot in geringe détails afdalen. Ik kom dan tot dit resultaat, dat, gezien de thans geldende prijzen, volstaan kan worden met een bedrag van 20.— voor een paar zomerschoenen en een paar winterschoenen. Men moet toch rekening houden met de prijsinzinking, die zich vooral in deze branche blijft voordoen. Dan is te rekenen op 5.voor beenkappen. Blijft dus over f 15.—. Dit lijkt mij echter wel wat te weinig en daarom acht ik alleszins rationeel het verzoek van belanghebbenden, om de toelage voor 1923 te stellen niet op 40.maar op f 45.Er zou dan 20.overblijven voor reparatiën. Een politieagent moet gedurende het grootste deel van den dag schoenen dragen; hij kan geen kamerpantoffels dragen. Ik reken dus op 6 paar zolen en hakken, waarvan de prijs komt op 3.a 3.25 per paar, willen ze net gemaakt zijn. Het door den heer Kooistra hiervoor genoemd bedrag van f 3.50 acht ik te hoog. Een bedrag van 40.— is aan den schralen kant, vooral als men in aanmerking neemt dat in de laatste jaren wegens de duurte van het schoeisel de agenten iets getraineerd hebben wat betreft het aanschaffen van nieuw schoeisel. Wij moeten de politieagenten wennen aan het idee dat de prijzen zakken en naar gelang daarvan kan de toelage langzamerhand geringer worden. Uit dit oogpunt bezien en op grond van de overweging, dat daarmede volstaan kan worden, stel ik voor het bedrag voor 1923 vast te stellen op 45.per man. Dan is aan alle redelijke eischen voldaan. De Voorzitter. Ik heb zoo even verzuimd den beer Oost- dam te antwoorden, die bezwaar maakt dat een politieagent voor het diploma krijgt een toelage van 0.50 of van 1. en tevens wordt bevorderd. Ik vind, dat de politiemannen goed betaald moeten worden en dat, wanneer een agent examen gedaan heeft, eenigen tijd in dienst is geweest en daarna in de eerste klasse komt, op zijn loon niet moet worden beknibbeld. Het oorspronkelijk als kleedinggeld betaalde bedrag gold niet alleen voor klee ding, maar ook voor schoeisel; daarna is eeu afzonderlijke toelage voor schoeisel verstrekt. Die laatste toelage bedroeg aan vankelijk 50.thans stellen wij voor haar terug te brengen tot 40.hetgeen heusch zoo weinig niet is en zegt men thans, dat 45.ook een goed bedrag is, dan zou ik zeggen, dat men toch nooit met iets genoegen wil nemen. Ik vind daarom de strekking van de adressen wel wat kleingeestig. Intusschen is het niet te ontkennen, dat de een van meening zal zijn, dat men met 50.— gemakkelijk toe kan, terwijl de ander van meening is, dat het te weinig is. Zoo zegt de een, dat hij met een paar schoenen, dat onge veer 20.kost, anderhalf jaar kan doen, terwijl de ander meent er niet zoo lang mede te kunnen doen. Ik vind, dat, wanneer in een flink corps promotie wordt gemaakt, men daarvoor ook iets doen moet. Men kan niet zeggen, dat alles thans goedkooper geworden is, maar aan den anderen kant zullen de agenten toch moeten begrijpen, dat het, nu schoe nen en dergelijke goedkooper geworden zijn, alleszins billijk is, dat ook het bedrag der toelage daarvoor iets lager wordt gesteld. Hieromtrent lees ik nog het volgende uit een rapport van den waarnemend Commissaris van Politie: »In verband met de gedaalde prijzen van schoeisel is thans voorgesteld de toelage ad f 50.tot 40.terug te bren gen en al ware uitsluitend dit laatste bedrag voor schoeisel bestemd, dan is het nog mijne overtuiging, dat het thans voldoende is om het personeel van degelijk schoeisel en been kappen te voorzien en de noodige reparatiën daaraan te doen verrichten." Wanneer men mij mijn meening vraagt, dan moet ik ver klaren, dat ik voor mij liever deze adressen niet had gezien. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten het Raadsbesluit van 7 Februari '1921 in dien zin aan te vullen, dat het be drag van 50.als tegemoetkoming in de kosten voor aan schaffing van schoeisel en beenkappen aan het politiepersoneel als een maximum-toelage moet worden aangemerkt. De Voorzitter. Ik heb ontvangen de volgende amende menten op het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de toelage voor schoeisel en beenkappen voor 1923 te bepalen op 40. een, van den heer Heemskerk, om het bedrag van deze toelage voor 1923 te stellen op 45.en dus dezen post te verhoogen met 775. een, van den heer Kooistra, om het bedrag van deze toe lage voor 1923 te stellen op 50.en dus dezen post te verhoogen met 1550. De amendementen van den heer Heemskerk en van den heer Kooistra worden voldoende ondersteund en maken mits dien een onderwerp van beraadslaging uit. (De heer Kooistra was inmiddels ter vergadering gekomen). Het amendement van den heer Kooistra wordt met 17 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Sanders, Eerdmans, Pera, van der Lip, Bots, Meijnen, Eikerbout, Mulder, Kuivenhoven, Wilmer, Wilbrink, Sijtsma, Heemskerk, Splinter, Knuttel, Huurman en Oostdam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 9