558 DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. ongeveer evenveel inwoners niet een groot politiecorps hebben. Hoe meer er bezuinigd zal kunnen worden, hoe beter het zal zijn en de Commissaris is van dezelfde opinie. De mededeeling in het sectieverslag omtrent de 27 politie agenten, die meerendeels tot de rechterzijde zouden behooren, heb ik met verbazing vernomen. Als iemand mij verteld had dat er onder die 27 nieuw aangestelde agenten zijn eenige socialistisch gezinden communisten zullen er wel niet onder zijn eenige vrijzinnig-democraten en eenige Yrijheidsbonders, dan zou ik zeggen: ik geloof het best. Ik weet het niet. Ik vind die statistiek zeer aardig. Ik zou zeggener blijkt eigenlijk uit, dat men zeer onpartijdig te werk is gegaan. Zou de Burge meester zoo ontactisch geweest zijn om met opzet al die menschen van rechts te benoemen? Wat zou hij dan in den kijker loopen Zooals gezegd, ik heb het met verbazing vernomenik weet er niets van. Ik kies de menschen niet om hun politieke richting en ik zou van den Commissaris zeker ook niet ver moeden, dat hij zoo iets zou doen. De heer van Eck. Het feit staat vast! De Voorzitter. Het kan zijn; het kan er mede gegaan zijn, zooals ik wel eens gehoord heb dat te Monte Carlo gebeurt, waar vijf en twintig maal achtereen rouge uitkomt en dan pas noir. Ik kan u verzekeren, dat ik het bij het verschijnen van het sectieverslag voor het eerst vernomen heb. En ik kan zeggen, dat ik absoluut weet dat partijdige voordrachten ook niet te verwachten zijn van den Commissaris, die trouwens een andere politieke richting dan rechts is toegedaan. Maar zou en hiermede kom ik in de lijn van het betoog van den heer Knuttel het niet hieruit kunnen voortkomen, dat er bij menschen van zekere richtingen minder neiging bestaat om bij de politie dienst te nemen, zoodat er bijvoorbeeld misschien ook anderen dan communisten in het politiecorps geen plaatsing zoeken? Maar ik wil de verzekering geven, dat de aanstellingen absoluut onpartijdig plaats vinden. Verder kan ik hieromtrent niets zeggen. De heer van Eck. Ik neem onmiddellijk aan, dat u er niets van weet, mijnheer de Voorzitter, maar ik denk niet, dat, wanneer u een voordracht krijgt van politie-agenten, u een speciaal onderzoek instelt. De Voorzitter. Neen, ik doe geen onderzoek naar de staat kundige richting. De heer van Eck. Maar het feit is er en dat lijkt mij onge- wenscht. Ik wilde wel, dat u eens aantoondet, dat hetgeen men mij verteld heeft, onjuist is. De Voorzitter. Wie weet, wat men u verteld heeft; ik zal daar niet achter komen, maar ik kan toch moeilijk tegen den Commissaris van Politie zeggen: mijnheer, u zoudt mij een buitengewoon groot genoegen doen, thans 20 sollicitanten van de linkerzijde achtereenvolgens voor te dragen Ik geloof, dat de beste manier van aanstelling is, dat alleen gelet wordt op geschiktheid en bekwaamheid, zonder dat gezien wordt naar eenige staatkundige richting of geloof. Ik neem aan, dat de opgave van den heer van Eck juist is, meer kan ik op het oogenblik ten aanzien van deze aan gelegenheid niet zeggen. De heer Sijtsma. M. d. V. In het algemeen wordt naar de door mij ontvangen inlichtingen er meer van de rechterzijde naar politiebetrekkingen gesolliciteerd. Wanneer er 20 sollici tanten zijn, zullen er misschien 15 onder zijn, die kerkelijk of rechtsch zijn; en dan ligt het toch mijns inziens voor de hand, dat men daaruit meer personen op de voordracht plaatst, omdat de keuze er ruimer is. Waarom er meer solli citanten uit de rechtsche menschen komen weet ik niet; of men van bepaalde zijde een bijzondere voorliefde voor politie ambten heelt, is mij niet bekend, maar feit is het, dat veel kerkelijke menschen solliciteeren en benoemd worden. Vroeger scheen het hiermede anders gesteld te zijn, want op het oogen blik zijn de neutrale organisatie's nog het grootst, dus zal over het geheel genomen het vrijzinnige deel ook wel grooter zijn. Dat neemt niet weg, dat het mij ook onbegrijpelijk is, hoe de heer van Eck tot zijn berekeningen is gekomen. De heer Wilmer. M. d. V. U hebt het voorgesteld, alsof ik meende dat de agenten van politie per fiets naar huis en naar het bureau moesten gaan. Als u den dienst met drie kwartier zoudt verlengen, zou dit op hetzelfde neerkomen. Maar wanneer ik voorstel, dat de dienst zal worden verlengd met een uur en dat bepaald werd, dat dat uur er nietbijge- rekend zou worden, zult u dat overdreven vinden. Daarom behoeven de fietsen niet te worden afgeschaft. Verder geloof ik niet, dat er meer dan 10 fietsen van particulieren buiten het gebouw zullen staan. Er kan hier veel geld bespaard worden, Mijnheer de Voorzitter! en voorloopig zal ik tevreden zijn met uw verzekering, dat de quaestie door u nauwkeurig zal worden beoordeeld en overwogen. De heer Huurman. M. d. V. Ik heb het genoegen gehad met den heer van Eck in dezelfde afdeeling te zitten en bij het afdeelingsonderzoek heb ik naar aanleiding van zijne mededeeling omtrent de aanstelling van 27 agenten gezegd: die opmerking van u zou meer waarde hebben, als u ook zoudt kunnen zeggen, hoeveel personen van andere richting gesolliciteerd hebben. De heer van Eck is daarop het antwoord schuldig gebleven en blijft het antwoord ook nu nog schuldig. Eerst als men dat wist zou men kunnen nagaan of, zooals de heer van Piek meent, op de een of andere wijze partijdig benoemd is. De heei' Eerdmans. M. d. V. Ik zou nog eens aan u willen vragen, of u bereid zoudt zijn met den Commissaris overleg te plegen omtrent het door mij ter sprake gebracht denkbeeld, dat het geheele stelsel van bewaking verouderd is. Totnogtoe liep de politie gewoon achter elkaar aan. De stad werd verdeeld in wijken en iedere politieagent had zijn wijk; dan ging een hoofdagent rond om te zien of die agenten in hun onderscheidene wijken warenen dan kwam de inspecteur kijken, of de hoofdagenten wel keken naar de anderen. Het was een voortdurend wandelen van de verschillende employé's. Ik meen, dat bij de uitbreiding der gemeente de bewaking op die wijze een onmogelijkheid wordt. Mijnheer de Voorzitter. U hebt gesproken van het slenteren; dat is niet zoo gemakkelijk; maar ik meen, dat dat slenteren op de straat absoluut zonder eenige beteekenis is en dat die geheele dienst zou kunnen vervangen worden door een dienst, die zich sneller beweegt. Dit denkbeeld zou ik aan uw aandacht willen onderwerpen. Dat radicale denkbeeld zal misschien niet zoo gemakkelijk ingang vinden, maar ik geloof toch, dat het in de toekomst daartoe zal moeten komen. Ik ben voorstander van een klein politiecorps, dat goed is ingericht. Tot mijn spijt is in de Nederlandsche wetgeving de positie van de politie niet voldoende verzekerd; die positie is zeer wankel en ik hoop, dat er een algemeene wet zal komen, waarbij een betere regeling aan deze zaak gegeven wordt. Op het oogenblik wordt zeer veel geld op dit stuk noodeloos uitgegeven, dus verspild; geld, waaraan wij niets hebben en waarvoor wij iets krijgen wat eigenlijk niets beteekent. In de afdeelingen beb ik gezegd: het is alsof wij wonen in een of ander onbeschaafd land, waar dagelijks de straten be waakt worden door menschen met lange messen, alsof er ik weet niet wat zal gebeuren. Dit heeft geen nut. Ik vind het niet in overeenstemming met den toestand waarin wij verkeeren en ik hoop, dat men nu eindelijk eens tot een radicale wijziging van het stelsel van bewaking der stad zal komen. De heer Piekaar. M. d. V. Ik zou willen vragen, of het niet noodig is om de rijwielen van de politie te voorzien van lantaarns, die behoorlijk branden. Ik vind, dat een politie agent toch wel een gek figuur slaat, wanneer hij des avonds van zijn rijwiel stapt en een burger bekeurt, omdat deze geen licht heeft. Ook is het mij al eens overkomen, dat ik tegen een politie-agent opliep, omdat hij geen licht op had, dus omdat hij niet voor zich uit kon zien en ik hem niet kon zien aankomen. Een agent op een rijwiel ziet wel aan komen een fietsrijder, die licht op heeft, maar als men wandelt, en dat is vooral natuurlijk het geval in de buitenwijken, die niet erg verlicht zijn, bijvoorbeeld op de singels, dan loopt men onwillekeurig tegen een politieagent op, die geen licht op heeft. Ik zou den Burgemeester willen verzoeken hieraan wel zijn aandacht te willen wijden. De Voorzitter. M. d. V. De heer Wilmer vraagt om de particuliere fietsen van de agenten elders te stallen; die moeten toch bij de hand zijn. Als men tegenwoordig een school bouwt, dan vindt niemand het onredelijk dat er een fietsenbewaarplaats bij gebouwd wordt; zij behoort eigenlijk bij de school. Maar dat schijnt voor een politiebureau niet noodig te zijn. Wat betreft hetgeen de heer Piekaar gezegd beeft, indertijd is reeds gezegd, dat de politie 's avonds zonder licht moet rijden, omdat zij anders onmiddellijk aan het licht te herkennen zou zijn. Men moet niet opgemerkt kunnen worden. In ieder geval wil ik de zaak nog eens overdenken. De heer van Eck heeft voorts een opmerking gemaakt over het feit, dat er personen van bepaalde lichting benoemd worden bij het politiecorps en dat die benoemingen partijdig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 8