556 DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. wordt opgeplakt, is er morgen afgescheurd. Zelfs is mij medegedeeld, dat voorgekomen is dat afscheuringen plaats hebben, terwijl een politie-agent rustig toekijkt, zonder te waarschuwen of er iets tegen te doen. Is er niets aan te doen, Mijnheer de Voorzitter, dat de biljetten minstens een week opgeplakt blijven? De Voorzitter. Ik zal gaarne den Commissaris van Politie opdragen, daarop te laten toezien. Hadt u mij even een briefje geschreven en mij op deze zaak attent gemaakt, dan zou ik dat den Commissaris van Politie reeds hebben kunnen mededeelen. Misschien wilt u dat alsnog doen. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 99 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs 100 tot en met 102 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 103 luidende: y>Kosten van ver teringen ten behoeve van het huishoudelijk bestuur en van commissiën f 950. De heer Oostdam. Ik stel voor, dezen post te verminderen met 300.zijnde het bedrag, dat de thee in de avond zittingen eischt. De Voorzitter. Van den heer Oostdam heb ik het volgende amendement ontvangen: »Ondergeteekende stelt voor post 103 te verminderen met 300.zijnde het bedrag noodig voor de thee in de zittingen". Het amendement van den heer Oostdam wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Er is misschien voor dit voorstel wel iets te zeggen, maar dan moet de heer Oostdam verder gaan en had hij moeten voorstellen om het schenken van thee ook in de commissievergader ingen af te schaffen en ook de sigaren. Er zijn commissiën, waar men een kopje thee en een sigaartje krijgt en ik stel er prijs op. Hangt het van mij af, dan gaan wij die dingen niet opdoe ken voor de kleinigheid, die het zal uitsparen. Als wij des avonds bijeen zijn, dan mogen wij dat kopje thee wel hebben. Maar als het hier ongepast is, dan is het ook in de commissie's ongepast. De heer Huurman. Maakt u niet kwaad! De heer Dubbeldeman. Laat dan iemand als de heer Oostdam, die een groot man is, niet met zulke kinderachtige dingen hier komen. Als het hier verkeerd is, is het ook verkeerd in de Commissie van de Gestichten en in andere commissiën. Daar drinkt de heer Oostdam ook met smaak zijn kopje thee, evengoed als de heer Huurman en ik. De heer van Eck. M. d. V. Ik meen, dat men de bezuini ging wel zeer in kleinigheden gaat zoeken. Het lijkt mij niet onbillijk dat er thee geschonken wordt. Als wij geruimen lijd bij elkander zijn, dan is het vooral voor degenen hier, die niet rooken, zooals ik en anderen, zeer aangenaam om hier een kopje thee te krijgen. Laat men des noods het thee schenken beperken en niet onbeperkt thee geven. Met het thee schenken te doen vervallen zou men het zelfde doen jegens hen, die niet rooken als wanneer men tot hen, die gewoon zijn té rooken, zou zeggen: er mag des avonds niet meer gerookt worden. Wij kunnen ons kopje thee niet medebrengen. Ik vind het wel een beetje klein om daarin bezuiniging te zoeken. De heer Huurman. M. d. V. Ik sluit mij gaarne aan bij de woorden van de heeren Dubbeldeman en van Eck, al ben ik het niet eens met dat gedeelte van de rede van den heer van Eck, waar hij meent, dat zij die rooken geen thee noodig hebben. Ik vind het ook klein den Gemeenteraad van Leiden op te houden met zulke bagatellen en den tijd vol te praten met spreken over bezuiniging op de thee. Laten wij toch over dergelijke kleinigheden den tijd niet vol praten, ik geef dan ook den heer Oostdam in overweging geen stemming te vragen, doch zijn voorstel terug te nemen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Oostdam wordt met 18 tegen 5 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Dubbeldeman, Eerdmans, Pera, van der Lip, Bots, Meijnen, Eikerbout, Mulder, van Stralen, Wilbrink, Heemskerk, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Splinter, Piekaar, Knuttel, Huurman, Groeneveld en van Eck. Vóór stemmen: de heeren Sanders, Kuivenhoven, Wilmer, Sijtsma en Oostdam. Volgnr. 103 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. '104 tot en met 117 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 118, luidende: Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie 'mitsgaders van de veldwachters323444. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb met belangstelling uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders vernomen, dat zij meenen dat misschien toch een inkrimping van het politiepersoneel kan plaats hebben, wanneer de rij wiel brigade wordt uitgebreid. Ik wil als mijn gevoelen uitspreken, dat ik het volstrekt geen achteruitgang zou vinden, wanneer het personeel van de zoogenaamde straatpolitie kon worden ingekrompen. Ik geloof, dat de beveiliging en grootere waakzaamheid, die men ten opzichte van verschillende dingen vraagt en waarnaar ook door u, Mijnheer de Voorzitter, in een uwer redevoeringen bij de behandeling dezer begrooting is verwezen, door de be staande straatpolitie niet kan worden bevorderd, doordien zij te langzaam van beweging is. Wanneer deze contrólediensten door rijdende agenten werden uitgevoerd, zou dat meer invloed hebben, dan thans nu men eerst uitziet naar een agent van politie, die gemakkelijk te vermijden is. Ik heb hier bijvoorbeeld het oog op het voetbalspel, dat dikwijls wordt beoefend, nadat uitgezette wachtposten hebben opgemerkt, dat geen te voet gaande agent van politie in de buurt is. Zoo wordt het afscheuren van opgeplakte mededeelingen of plakkaten niet het best door politieagenten te voet tegengegaan. Als verkeers agenten op drukke plaatsen kunnen zij belangrijke beteekenis hebben, maar anderzijds betwijfel ik weer, of men hierin niet te ver gaat door het plaatsen van verkeersagenten op de niet-drukke punten der stad. Wanneer ik 's morgens de straat- wandelingen der verschillende agenten van politie gadesla, geloof ik niet, dat die zooveel nut opleveren als men er wel van verwacht. Ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders bereid zullen bevonden worden, de rijwielbrigade uit te breiden. Men zou het zoo kunnen regelen, dat de agenten van politie, als zij uittrekken, hun rijwielen in een daarvoor bestemde garage halen, zooals het publiek ook dikwijls iets uit een garage haalt. Deze regeling zal ten goede komen van de be waking. Het tegenwoordig stelsel acht ik totaal verouderd; men zal moeten rekening houden met de nieuwe behoeften en de grootte en uitgebreidheid van onze gemeente. De heer Wilmer. Ik behoor tot degenen, die in de sectie's ge vraagd hebben, of het aantal agenten niet kan verminderd worden door hen van fietsen te laten gebruik maken. Ik had eigenlijk verwacht, dat men geantwoord zou hebben, dat de belangen van den dienst zich daartegen verzetten; doch dit bleek niet het geval te zijn, want iri de stukken lees ik, dat het met de belangen van den dienst overeengebracht kan worden, maar dat er geen plaats is om de fietsen te stallen. «Eerst wanneer wij een meer modern gebouw zullen hebben voor den politiedienst" zal dit mogelijk zijn. Toen ik dat antwoord zag, heeft het mij zeer bevreemd en ik heb mij zelf de vraag gesteld, of, wanneer ik naar een particulieren werkgever gaan zou en hem vragen, of hij teneinde 10000.in een jaar tijds te sparen een tiental fietsen wil stallen, hij zal antwoorden, dat het niet wel mogelijk is en dat hij niet op een dergelijk voorstel kan ingaan. Mijnheer de Voorzitter, ten allen overvloede ben ik naar het bureau gegaan, waar ik merkwaardige) wijze wel eenigs- zins bekend ben, en daar ben ik tot de ontdekking gekomen, dat de toestand daar nog veel primitiever is, dan ik mij had durven voorstellen. Ik moet zeggen, er werkelijk respeot voor te hebben dat men in een dergelijk bureau nog behoorlijk diensten kan waarnemen. Of er evenwel geen fietsen kunnen geplaatst worden, Mijnheer de Voorzitter, waag ik te betwijfelen. Ik wil nu hierop wijzen. Ik heb daar gezien een fietsenrek, waarin eenige fietsen stonden doch dat te gebruiken zou geweest zijn voor meer fietsen. Er hadden er acht kunnen staan, maar er stonden er misschien 3 of 4. Ik heb gevraagd wat voor fietsen dat waren, en er werd mij medegedeeld, dat het geen dienstfietsen waren maar persoonlijk eigendom van de agenten, die daarmede naar het bureau komen en huis waarts keeren. De agenten hebben volle vrijheid om per fiets naar en van de zaak te gaan. Zou het nu zoo erg zijn om tot die agenten te zeggenhet is erg jammer, maar wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 6