564 DONDERDAG 7 DECEMBER 1922. beteringen aanbrengen. Toen ik bijna 13 jaren geleden hier kwam, lagen die scoria-bricks er reeds. Is het riu zoo urgent, dat zij thans in eens verwijderd moeten worden? Het is geen tijd om oude schoenen zoo maar weg te gooien. De heer Piekaar. De heer Huurman zegt naar aanleiding van mijn klacht, dat straatmakers dikwijls aan het werk, waaraan zij op een gegeven oogenblik bezig zijn, onttrokken worden, dat dit niet anders kan, warit als er ergens plot seling kuilen in de straat ontstaan, dan moeten zij daarvoor inspringen. Daarmede ben ik het deels eens, maar men ziet wel dat die menschen een dag ot vier aan het werk onttrok ken worden. Er zijn mijns inziens te weinig straatmakers. De heer Mulder. Dat zijn wij met u eens. De heer Piekaar. Dan moet daarin voorzien worden. Hetgeen de heer Wilbrink heeft opgemerkt is hetzelfde als ik gezegd heb. De schuld ligt aan de vrachtauto's; daardoor zien de straten er zoo ellendig uit. Burgemeester en Wethouders zeggen in de Memorie van Antwoord, dat zij ter zake met den Minister geconfereerd hebben; maar ik wil vragen, of Burgemeester en Wethouders niet bevoegd zijn om voor Leiden vast te stellen, dat het vrachtautoverkeer wat minder snel moet zijn. De Voorzitter. Zooals ik reeds mededeelde zullen Burge meester en Wethouders binnen kort komen met maatregelen in zake het vrachtautoverkeer. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 146 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 147, luidende: vOnderhoud van huizen, torens■poorten en dergelijke gebouwen voor den open baren dienst bestemdniet in andere hoofdstukken begrepen f 28769.—" De heer Eerdmans. M. d. V. Bij dit volgnummer is mijn aandacht getrokken door het antwoord op mijn vraag in de afdeelingen betreffende de Zijlpoort. De Zijlpoort is eigenlijk de eenige toegang tot het daar achter gelegen stadsgedeelte. Het denkbeeld om dien toegang een beetje te verruimen door het maken van doorgangen voor voetgangers in de poort stuit nu blijkens het antwoord van Burgemeester en Wethouders af op de overweging, dat het de vraag is of dat wel toelaatbaar zou zijn, omdat de Zijl poort een bouwkundig monument van den eersten rang uit de 17de eeuw is. Het is mij bekend, dat in de 17de e^uw hier ter stede tegelijkertijd tal van poorten gebouwd zijn en dat in het midden van de 19de eeuw de meesten ervan zijn weggebro ken. Ze waren vrijwel allen in denzelfden stijl gebouwd. De mooie heeft men weggebroken en de leelijke laten staan. Ik ben een voorstander van behoud van hetgeen er is, maar dit monument in den zoogenaamden Dorischen stijl is op zich zelf als poortgebouw nu volstrekt niet een van de groote bouwwerken in ons land. Leiden heeft nooit het geluk gehad mooie poorten te hebben en men kan niet zeggen, dat dit gebouw kan halen bij poorten als in Zwolle de Sassen- poort en in Kampen de Celles- en Broederpoorten. Die zijn van veel grooter schoonheid. Nu gevoel ik toch, dat het goede taktiek zou zijn om als het eenigszins kan dergelijk bouwwerk te laten staan, maar het is toch ook beslist noodzakelijk om den toegang tot het Kooiterrein te verbeteren. Nu bestaat daartoe geen andere mogelijkheid dan dat men den toegang door de poort verruimt. Wanneer nu de eerbied van het college voor dit gebouw zoo groot is, dat zij meenen dat men er niet aan mag ver bouwen, dan moet men toch ook dat gebouw beter onder houden dan op het oogenblik het geval is. Het is daar nu eigenlijk een alleronooglijkste toestand. Van binnen is de poort beplakt met allerlei papieren door de stad, die daar 2 aanplakborden heeft, en van buiten is de poort beplakt met allerlei papieren door de burgers, die dat een geschikte plaats vinden voor het opplakken van biljetten. Bovendien is het geheele karakter van poort weg, omdat men wat eigenlijk aan die poort nog herinnerde heeft moeten wegnemen, waarschijnlijk met het oog op de straatjeugd, evenals het noodig geweest is om terwille van de straatjeugd dien aardigen doorgang van de Breestraat naar het Stadhuis dicht te timmeren. Men heeft daar voor de eigenlijke poortkamers schotten gemaakt. Als men er over heen kijkt, ziet men dat er een deur achter is. De oude bestemming is er nog, maar nu is het een onooglijke gang geworden, die wegens het autover keer, het wagenverkeer, en het verkeer van voetgangers en wielrijders bijzonder gevaarlijk is. Men kan er niet om been, want aan den eenen kant heeft men eon kerkhof en aan den anderen kant is het water. Er omheen kan men geen toegang maken, want vlak daartegen over is de brug. Wat zou nu rationeeler zijn dan door de poort ter weers zijden doorgangen voor voetgangers te maken? Daar bederft het geheele bouwwerk niet van. Het uiterlijk blijft in wezen. Alleen, in plaats van een raam ziet men een poort. Denkt men, dat, wanneer dit wordt afgewezen, het oor spronkelijke gebouw niet reeds is aangetast? Ik ben ervan overtuigd, dat er geen grootere beschadigers van onze mo numenten zijn dan degenen, die er hardnekkig aan vasthou den dat die oude dingen niet meer voor het moderne verkeer moeten worden gebruikt, doch dat zij precies moeten blijven zooals ze eenmaal zijn. Den eerbied voor dit bouwwerk van den »eersten rang" uit de 17de eeuw, waarvan Burgemeester en Wethouders in hun antwoord blijk geven, zou ik in dier voege betoond willen zien, dat men overweegt dat het toch geen Vandalendaad zou zijn als men dit bouwkundig monument ook practisch bruikbaar maakte voor den tijd, waarin wij leven. De heer Piekaar. M. d. V. Burgemeester en Wethoudeis geven in hun antwoord toe, dat het wel noodzakelijk is dat er komen urinoirs van een meer modern type, maar met het oog op de kosten wordt dat weder afgewezen. Dat gaat toch niet aan. Ook geven Burgemeester en Wethouders toe, dat de urinoirs er minder gunstig uitzien. Wanneer het nu niet mogelijk is om urinoirs van een meer modern type aan te schaffen, laat men dan de urinoirs, die er nu zijn, wat beter reinigen. Zooals het nu is, is het ondraaglijk wanneer men voorbij één van die dingen gaat. Nu heb ik het niet eens over het onooglijke uiterlijk maar wel over den stank, die ze verspreiden, vooral in den zomertijd. Ook zijn er van die enkele bakjes, welke hoognoodig en gemakkelijk te vervangen zouden zijn door grootere ringbakken. De heer Huurman. M. d. V. Het eenige wat eraan te doen zou zijn is een behoorlijke waterspoeling in de urinoirs aan te brengen. Anders zal het steeds een onreine boel blijven. Er wordt zooveel geld uitgegeven voor allerlei hygiënische doeleinden, ik geloof, dat het zeer zeker in het belang van de hygiëne zou zijn wanneer de urinoirs van een waterspoeling voorzien werden. Dat is de eenige afdoende manier om ver betering te krijgen. Door een Rotterdamsche firma zijn hier een paar torfit urinoirs geleverd. Gedurende de eerste 2 jaren gaat het daar mede goed, maar ten slotte wordt het even vuil en onrein als de andere urinoirs. Ik beveel den Wethouder met warmte aan om langzamer hand met een voorziening op dit gebied te beginnen. De heer Mulder. Ik kan den heeren Piekaar en Huurman ernstig beloven, dat ik aan de door hen besproken zaak mijn volle aandacht zal wijden. Den heer Eerdmans, die bepleit heeft het maken van door gangen voor voetgangers in de Zijlpoor t, kan ik dit antwoorden. Het is mogelijk, dat er een tijd komt dat wij daartoe zullen moeten overgaan als de omstandigheden in die buurt zich eenigszins wijzigen, maar dan zou het wel kunnen gebeuren dat het minder kostbaar was. Dan konden wel eens andere redenen te voorschijn komen, welke zouden maken dat wij dan blij zouden zijn dat wij thans niet daartoe waren over gegaan. Die tijd is misschien niet ver meer af. De heer Sijtsma zegt, dat ik in raadselen spreek. Mijnheer Sijtsma, ik houd er niet van om veel te zeggen. Er kunnen wel eens redenen voor zijn. Dat is geen aardigheid van mij, maar naar mijne wijze van zien dient dat werkelijk in hét belang der gemeente. Ik wil aan den heer Eerdmans zeggenlaten wij ons daar voor niet al te warm maken. Er is ook nog een andere toe gang naar de stad, al is de hoofdtoegang door de poort, maar wij zullen er wel te zijner tijd op terug komen. De brug, die er achterligt, is ook te smal; het een komt bij het ander. Laten wij nog eens wat wachten; denkelijk krijgen wij dan een anderen toestand. De beraadslaging wordt gesloten en volgnr 147 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr 148 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr 149, luidende: y>Onderhoud van begrinde buitenwegen, singels en voetpaden 34263. verhoogd met 2328.in verband met de aanschaffing van een teersproeiwagen. De heer Knuttel. M. d. V. Het is mij nog niet duidelijk, maar ik ben eenigszins bezorgd over de voorgestelde ver bree ding en verbetering van het Delftsche Jaagpad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 14