WOENSDAG 6 DECEMBER 1922.
545
daarvoor een even groot aantal woningen in de plaats stellen.
Willen de heeren daaromtrent worden ingelicht, dan moeten
zij zich maar eens vervoegen bij Prof. Meijers, geen partijgenoot
van mij, die dat duidelijk heeft gezegd. Die heeft dat ter
plaatse waar het behoort, in de Gezondheidscommissie, ook
gezegd en waarschijnlijk zal het ook bekend zijn aan het
college van Burgemeester en Wethouders; maar niettegen
staande dat heeft de gemeente wel huizen aan de bewoning
onttrokken doch zij heeft geen andere daarvoor in de plaats
gesteld. Waar wij in een tijd geleefd hebben dat er geen
gebrek was aan woningruimte, had men dat vrijwel aan de
bouwvereenigingen kunnen overlaten, omdat waarschijnlijk
de huizen, door die vereenigingen gebouwd, beter waren dan
die, welke daar bij de Lichtfabrieken stonden. Aangezien het
op dit oogenblik niet zoo is, meen ik, dat de gemeente in
gebreke gebleven is.
De heer van Stralen. Ik wil gaarne nog iets zeggen naar
aanleiding van het antwoord, dat ik van Burgemeester en
Wethouders op mijne beschouwingen in eersten termijn heb
gekregen.
De Voorzitter heeft het vanmiddag weder gehad over de
steunnormen, welke door de Rijksregeering vastgesteld zijnen
waarboven het aan de gemeente niet mogelijk is om in welken
vorm dan ook een toeslag te geven, en heeft ook betoogd, dat
de commissie, welke nu is ingesteld, die zaak maar moet
onderzoeken en, als zij termen aanwezig acht, met voorstellen
komen.
In eersten termijn heb ik reeds in het licht gesteld, dat dit
mij niet de aangewezen weg lijkt, omdat, aangenomen dat de
commissie aanstonds hare werkzaamheden zal aanvangen, zij
allerminst er is om zelfstandig voorstellen te doen in zake ver
ruiming van de steunverleening, doch aan de hand van de
gestelde regelen en normen een uitkeering zal moeten doen.
Maar al ware het zoo dat de commissie zelfstandig zou kunnen
optreden wat betreft verruiming van de steunregeling, dan zou
het voor dezen winter toch absoluut geen beteekenis hebben,
omdat zij op zijn vroegst met haar werk 1 Januari aanstaande
zal kunnen beginnen en alvorens een regeling op dit stuk
getroffen zou zijn de winter voorbij is, zoodat er niets terecht
zou komen van een brandstoffentoeslag.
Op welke wijze heeft de Voorzitter nu trachten aan toonen,
dat Burgemeester en Wethouders niet in verzuim zijn? Hij
heeft daartoe een enkel voorbeeld genoemd, namelijk dat Leiden
geeft de hoogste uitkeering, welke gegeven mag worden. Ik
meen, dat Burgemeester en Wethouders zich daarop vooral
niet moeten beroepen. Als juist is, dat op het oogenblik te
Leiden de hoogste uitkeering aan werkloozen gegeven wordt,
welke gegeven mag worden, dan is dat niet te danken aan
het initiatief van Burgemeester en Wethouders, maar is dat
een gevolg van een Raadsbesluit, aan Burgemeester en Wet
houders opgedrongen. Dat maakt een groot verschil. Immers,
eeri indertijd ingediende motie van den heer Heemskerk en
mij, strekkende om den steunnorm van 10.te brengen op
15.-, heeft de Wethouder op de krachtigste wijze bestreden
hij wilde den norm van 10.handhaven.
De Voorzitter. Ik doe den heer van Stralen opmerken, dat
dat er niets mede te maken heeft. Ik heb alleen objectief
gezegd: ondanks den geldelijken toestand van de gemeente
geven wij hier de hoogste uitkeering. Meer heb ik niet te
kennen willen geven.
De heer van Stralen. M. d. V. Zooals het gezegd is zou
het den indruk vestigen, alsof hier het mogelijke gedaan is,
en waar ik in critischen zin spreek over het college van Burge
meester en Wethouders, moet het gezegd worden, dat het
niet aan het initiatief van Burgemeester en Wethouders te
danken is.
Nu hebt u gezegd, mijnheer de Voorzitter, dat te Arnhem
een lagere steunregeling is ingevoerd. Dat is mij ook bekend,
maar u - moest toch weten, dat daarvoor redenen bestaan. U
zult toch ook wel bekend zijn met het feit, dat de gemeente
Arnhem niet op één lijn staat met de gemeente Leiden?
Volgens de beginselen van de ondersteuning, welke het Rijk
heeft vastgesteld, is het land verdeeld in 3 klassen, overeen
komstig het Bezoldigingsbesluit voor de Rijksambtenaren.
Volgens die regeling is Leiden ingedeeld in de eerste klasse
en Arnhem in de tweede klasse en u weet, dat de steunnorm
in de tweede klasse is 12.in maximum.
Mijnheer de Voorzitter. Gij zegt, dat ik altijd eischen
stel, die onvervulbaar zijn, maar dat is in deze kwestie abso
luut niet mijn bedoeling. Als voor mij vaststond, dat het
voor het gemeentebestuur onmogelijk was aan onzen eisch
betreffende de brandstoffen voorziening te voldoen, dan zou ik
dien eisch niet hebben gesteld. Als men mij wettig en over
tuigend had kunnen aantoonen, dat het gemeentebestuur niet
in staat was aan het gevraagde te voldoen, dan zou ik hebben
gezwegen. Maar Burgemeester en Wethouders hebben zelfs
niet onderzocht en daartegen gaat mijn critiek of de
uitkeering, zooals die door mij is gevraagd, al dan niet met
de wet bestaanbaar en door den Minister toelaatbaar wordt
geacht.
De heer Bots wees er op, dat uit den brief van Wethouder
Drees van den Haag bleek, dat een dergelijke brandstoffen-
toeslag niet mocht worden gegeven. Ik heb uit dien bfief
voorgelezen, dat Burgemeester en Wethouders in den Haag
de vrijheid hebben genomen om aan de werkloozen, die vier
weken zijn ondersteund, een brandstoffentoeslag te geven. Ik
heb gezegd, dat, als Burgemeester en Wethouders van Leiden
hadden gedaan wat de Haagsche sociaal-democratische Wet
houder heeft gedaan en aldus hadden geredeneerdwij mee-
nen, dat de werkloozen in den winter boven die armoedige
uitkeering wel een gulden extra mogen hebben, en wij zullen
probeeren in hoeverre de Regeering zich er tegen zal ver
klaren en een eventueel Raadsbesluit in dien geest zal ver
werpen, dan had de zaak anders gestaan, maar Burgemeester
en Wethouders hebben dat niet gedaan. Zonder dat zij kunnen
aantoonen met overtuigende bewijzen, dat de Minister het
niet wil, zeggen zij dat het niet kan. In andere plaatsen is
het echter wel uitvoerbaar, namelijk in den Haag, Amsterdam en
Rotterdam, terwijl daar toch ook het maximum van de Rijks
regeling wordt betaald. Men moet dus niet zeggen, dat het
niet mag.- Burgemeester en Wethouders willen het niet en
wenschen te volstaan met een maximum-uitkeering van
13.50. Mijnheer de Voorzitter. De heer Bots heeft dat
genoemdniet de hardheid van Christenen, maar de hardheid
van cijfers. Zoolang gij mij echter niet aantoont, dat het niet
mag, moet ik volhouden, dat het hardheid is van Christenen
en speciaal van de politieke Christenen, nog een ander soort
dan werkelijke Christenen. Het blijkt, dat de heeren er altijd
op uit zijn de uitkeeringen zoo laag mogelijk te houden.
De heer Bots heeft aangevoerd, dat de arbeiders des zomers
hun brandstoffen inslaan, maar het ware welwenschelijk.dat
hij eens een onderzoek instelde in de gezinnen, waarvan hij
meent, dat zij van den zomer hun brandstoffen hebben inge
slagen; menschen, die maanden en maanden werkloos zijn
geweest, hebben daaraan niet kunnen denken, en als de Raad
er dan ook toe kon besluiten den door ons gevraagden brand
stoffentoeslag te geven, dan zou men den menschen daarmede
bijzonder van dienst zijn.
Ten aanzien van de sigarenmakerswerkverschaffing heeft de
heer Bots mij bestreden en gezegd, dat die niet 3 weken,
maar langer had geduurd. Ik geef toe dat ik op dit punt
onjuist ben geweest. Het is precies 6£ week geweest, inaar
wat zegt dat? Meent de heer Bots daaraan een argument te
kunnen ontleenen om mij te bestrijden? Het andere, dat ik
heb aangevoerd, is veel erger. Ik heb er op gewezen, dat die
werkverschaffing aan de sigarenmakers gespeend was aan elk
maatschappelijk nut. Er was geen aanleiding om die werk
verschaffing in het leven te roeper. Een werkgever heeft als
directeur van de werkverschaffing, zoolang deze heeft geduurd,
boven zijn inkomsten uit zijn fabriek 60.per week ver
diend, maar voor de arbeiders, die daar 6| week gewerkt
hebben, is het gemiddelde loon 16,per week geweest, een
loon, dat niet uitging boven het loon, dat de menschen tot
dusverre aan steun-hadden genoten. Het is zoo, dat wij, als
men op zulk een wijze werkverschaffing in het leven wil
roepen, een toestand krijgen als het geval was met die
sigarenmakers, die gedurende 6V2 week gewerkt hebben
tegen een gemiddeld weekloon van 16,— waarvoor zij 55
uren moesten werken, terwijl de toestand in de particuliere
bedrijven zoo was, dat men bij een 45-urige werkweek onge
veer 24.per week kon verdienen. Als men dergelijke
wijze van werkverschaffing prefereert, dan worden wij het
daarover niet eens.
Dan beweert de Wethouder, dat er tevredenheid onder die
menschen bestond. Als hij de klanken had vernomen, welke
tijdens die werkverschaffing, ook aan zijn adies, gebezigd zijn,
dan zou hij er anders over praten. In de eerste drie dagen
was er reeds een werkstaking, voortdurend is er geweldig
geklaagd over de ellendige verhoudingen, welke er bestonden.
Men moet dus niet den indruk vestigen, alsof die werk
verschaffing zoo buitengewoon voordeelig en nuttig voor die
menschen geweest is.
De Voorzitter zegt, dat werkverschaffing niet voor alle
categorieën mogelijk zou zijn. Daarmede ben ik het geheel
eens; ook ik geloof, dat werkverschaffing van gemeentewege
evenzeer slechts gedeeltelijk zou voorzien in de behoefte. Er
zijn tal van groepen arbeiders, die daaraan niet het minste
zouden hebben, maar het is iets anders dat in die richting
heelemaal niets gedaan wordt.
Het is juist, dat de plattelandsgemeenten beter gelegenheid
bieden tot werkverschaffing dan Leiden, omdat daar door
aanleg van kanalen, verbetering van wegen, en dergelijke,
veel meer in die richting te doen is dan in een stad als
Leiden. Maar ook in onze stad zijn toch nog wel verschillende
dingen, al zijn ze niet van zoo grooten omvang, welke in het