WOENSDAG 6 DECEMBER 1922.
523
Toortzettfng van de geschorste openbare
vergadering van 4 December 1922
op Woensdag 6 December 1922
des namiddags te twee uur.
Voorzitter: de heer Burgemeester Jhr. Dr.N.C. DE GIJSELA AR.
Afwezig: de heer Schoneveld, wegens verhindering, en de
heeren de Lange, Jan de Lange, Grueneveld en Bisschop.
De Voorzitter legt over:
1°. Adhaesiebetuiging van de Vereeniging van Christelijke
Werkgevers en Groothandelaren in Nederland, aan het adres
van de Kamer van Koophandel, in zake intrekking, subsidiair
niet-hetfing van de zakelijke belasting op het bedrijf.
Zal worden behandeld bij volgnummer 39 der begrooting.
2°. Rapport van de Commissie van onderzoek in zake de
distributie van rijst voor zieken en zwakken, in zake het
nader onderzoek van de z.g. srijstaffaire".
De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders
een nader voorstel omtrent deze aangelegenheid zullen doen.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den
dienst 1923.
De Voorzitter. Dames en Heeren. Ik zal dan de rede,
waarmede ik Maandag jongstleden geëindigd ben, voortzetten.
Ik heb Maandagavond genoemd, dat wij ongeveer/"2.500.000
schuld hadden voor improductieve bezittingen, improductief
dan in de populaire beteekenis van het woord. Ik heb echter
vergeten te zeggen, dat daaronder begrepen is ongeveer 1
millioen voor den bouw van bijzondere scholen. Ook moet ik
nog het feit vermelden, dat onze crisis-schulden geheel zijn
afgelost, wat in. heel veel gemeenten nog niet het geval is.
Een van de 'leden schijnt zich daarover te verwonderen,
maar dat kan geen verwondering baren, want het blijkt uit
de begrooting.
Ik herhaal dus: Leiden is soliede genoeg, maar het belast
baar inkomen is betrekkelijk gering. Dat is altijd zoo geweest
en daarom zijn hier alle takken van dienst, vergeleken met
andere gemeenten in het Rijk en, naar ik geloof, met het Rijk
zelf, zeer sober ingericht en niet sterk bezet. Heeft hier dus
betrekkelijk nooit weelde geheerscht, dan valt het uit den
aard der zaak veel moeilijker te bezuinigen. Ik laat de
bedrijven hierbuiten; die leveren geen verliezen meer op,
zoodat de inrichting der bedrijven met het hoog bedrag der
Inkomstenbelasting niet te maken heeft.
Nu wil de heer Eerdmans maar steeds beweren: »niet in
vacatures voorzien", maar dat is hier vrijwel niet mogelijk
in de meeste gevallen. Burgemeester en Wethouders moeten
toch de strikt noodige hulp hebben, want het is begrijpelijk,
dat zij niet alles zelf kunnen doen. Als er een weelderige
bezetting was, kon ik mij begrijpen, dat bezuinigd kon worden,
maar dat is, zooals ik zeide, hier niet Lhet geval. Misschien
kan er nog iets bezuinigd worden, maar dan zal het in elk
geval heel wat minder zijn dan elders. Ik zou Prof. Eerdmans
willen aanraden zich maar eens op de hoogte te stellen. Ik
ben overtuigd, dat hij dan zal toegeven, dat het voor Burge
meester en Wethouders moeilijk is op dit punt tot bezuini
ging te komen.
Ook de heer Sijtsma heeft het met zijn plan van rantsoe
neering van uitgaven op de verschillende hoofdstukken mis.
Dat gaat wel bij de Staatsbegrooting, een reeks credietwetten,
maar niet bij een begroeting als de gemeentebegrooting, die
de vastgestelde en vastgelegde uitgaven aangeeft. Die uitgaven
berusten grootendeels op wetten, verordeningen en besluiten.
Het is dan ook onmogelijk om te bepalen, dat op de ver
schillende hoofdstukken een vast percentage moet bezuinigd
worden. Op het eene hoofdstuk zal men misschien wel kunnen
bezuinigen, op het andere niet.
Verder wil de heer Sijtsma het aantal politieagenten ver
minderen. Hij zegt, dat de dieven dan even goed zullen
gevangen worden. Ik zou willen vragen of het aantal mis
dadigers ook geringer wordt. Indien dat het geval was, zou
ik het een el dorado vinden. Maar bovendien, men kan zoo iets
gemakkelijk voorstellen, doch als men het sectieverslag nagaat,
en ziet, dat er geklaagd wordt over het vuil werpen in de grach
ten, het vernielen der parken en zooveel andere dingen, dan
zou men zeggen, dat er veeleer uitbreiding van het politiecorps
moest plaats hebben. De vraag is: wat is strikt noodig? Men
klaagt hier meer over te weinig dan over te veel politie
toezicht. In elk geval, zoolang ik Burgemeester ben, heb ik
het altijd zoo zuinig mogelijk gedaan; men kan dat zien, als
men een vergelijking maakt met andere plaatsen. Verleden
jaar heb ik daaromtrent cijfers gegeven. Dat er uitbreiding
van het corps heeft plaats gehad, is grootendeels te wijten
aan Raadsbesluiten. De diensttijd is verkort; de agenten hebben
om de drie weken een Zondag vrij, wat natuurlijk boven het
rouleeiingssysteem gaat; bovendien hebben zij in de week
een dag vrij; dat alles is van grooten invloed op het aantal.
Daarbij komt nog de uitbreiding der gemeente en niet het
minst de vermeerdering van de criminaliteit en de meerdere
onrust sinds den oorlog. Wanneer wij ons aantal politieagen
ten vergelijken met dat van andere plaatsen, dan zullen wij
zien, dat het hier niet bijzonder hoog is. Bovendien vergeet
men, dat in het politiecorps thans vacatures zijn, die niet
vervuld zijn; zoo heb ik over 1921 aldus op de uitgaven voor
de politie uitgespaard meer dan 13000.
Nu zegt de heer Sijtsma, dat de brandweer en de politie
best tot één dienst kunnen vereenigd worden, dat dit in Den Haag
ook is gebeurd. Maar daar is het geheel iets anders: daar
heeft men een beroepsbrandweer. Oogenschijnlijk zouden we
dan kunnen besparen door den Commandant en den Onder
commandant ontslag te geven, maar dan moeten we een
inspecteur van politie met dat werk belasten en die krijgt
hooger traktement dan de beide ontslagen commandanten samen 1
Dan is er gevraagd om de Reiniging onder te brengen bij
publieke werken. Destijds heeft echter de Raad tegen den wil
van Burgemeester en Wethouders besloten om die twee diensten
te scheiden. Nu kan men ze wel weer vereenigen, maar wat
zou dat op het oogenblik voor nut hebben? Het zal geen
bezuiniging geven. Het zou misschien op den duur een/500.
traktement uithalen, maar de Raad heeft destijds deze organi
satie van den dienst zelf gewild.
De heer Sijtsma heeft verder gezegd, dat er op den Markt
en Havendienst allerlei kan worden bezuinigd. Hij zal misschien
willen, dat de drie havenrechercheurs chefs zullen worden.
Hij vergeet echter, dat er zeer veel afhangt van een goede
inrichting van de markten.
Vervolgens de belastingen. Wij hebben hier minder belast
baar inkomen dan de meeste steden van de grootte van Leiden
en toch hebben wij dezelfde wettelijke lasten; wij moeten ons
dus beperken in onze uitgaven, namelijk in die uitgaven,
waarop dat mogelijk is. Daarom moet er een limiet zijn, ook
bij de uitkeering aan werkloozen. Nu geef ik volkomen toe,
dat de werkloosheid een ellende is, maar wij geven hier toch het
maximum, dat de Rijksregeling toestaat. Dat doen slechts zeer
weinige gemeenten. Indertijd werd hier beweerd: alle gemeenten
hebben hiervoor bijna een aparte commissie, maar het is achteraf
gebleken, dat zulk een commissie slechts in zeer enkele gemeen
ten bestaat. In elk geval, een dergelijke commissie is hier nu
eenmaal ingesteld. In Arnhem heeft men, in tegenstelling met
hetgeen de heer van Stralen heeft medegedeeld, een dergelijke
commissie niet. Men geeft daar 12.— plus 1.voor elk
kind, terwijl hier het maximum gegeven wordt, dat de Rijks
regeling toelaat. Toen in Gouda deze zaak ter sprake kwam,
werd door de sociaal-democraten voorgesteld om de uitkeering,
die slechts 10.— bedroeg, tot 12.— te verhoogen, maar dat
voorstel is verworpen. Wij geven, zooals ik zeide, het maximum
en niettemin wordt telkens gepoogd er iets bij te doen. Ik zou
het zelf prettig vinden orn meer te geven, maar Burgemeester en
Wethouders moeten rekening houden met den financieelen
toestand in zijn geheel, zooals ik dien heb geschetst, en dan
kan er geen aanmerking op gemaakt worden, als wij het
maximum van de Rijksregeling uitkeeren.
De heer van Stralen wil altijd meer; dat is, geloof ik
ik bedoel er niets kwaads mee zijn taak. Ik neem het hem
niet kwalijk; hij is daarvoor de advokaat, hij is daarvoor
aangesteld.
De heer Dubbeldeman. Deze Burgemeester is de advokaat
van de bourgeoisie.
De Voorzitter. Hetgeen ik heb beweerd omtrent den brand-
stoffentoeslag, namelijk, dat die niet boven het maximum van
de uitkeeiieg van 13.50 mag gegeven worden, is ook door
den heer Bots namens Burgemeester en Wethouders als juist
erkend. De heer Bots heeft gezegd, dat, als die toeslag auto
matisch werd gegeven, dit in strijd met den geest van de
Rijksregeling zou zijn. Is de limiet van f 13.50 nog niet
bereikt, dan kan de commissie eventueel nagaan, welke de
behoeften zijn en daarmede rekening houden, evenals het
Burgerlijk Armbestuur doet.
De heer Eerdmans heeft eergisteren terecht gezegdde
commissie is ingesteld, laat zij het nu beoordeelen en
onderzoeken.
Ik wil er nog het volgende aan toevoegen. Diaconieën en
burgerlijke vereenigingen geven ook brandstoffen extra. Laten
de vakcentrale's dat nu ook eens tot haar taak rekenen; dan
doen zij ook eens iets positiefs voor de werkloozen en bepalen
zij zich althans niet alleen tot het becritiseeren van anderen.
De heer Bots zal overigens dit onderwerp wel nader be
handelen.
Verder wil ik in het algemeen iets over de werkverschaffing
zeggen. Ik ben het eens met hen, die improductieve werkver
schaffing verkeerd vinden. Wij moeten dus productieve werk-