MAANDAG 4 DECEMBER 1922. 501 Wat zou beletten, dat grindwegen, waaraan men vorig jaar gedurende 2 maanden is bezig geweest, tegelijk werden behandeld door een groot aantal personen, zoodat veel meer van die wegen in beteren toestand komen dan nu het geval is? Wij lezen telkens klachten in de bladen over den toestand van onze stratener moet meer geveegd worden, enz. Wat zou ons beletten wat bezems te koopen en aan degenen, die uitkeering genieten, deze niet te geven alvorens zij in dezen dienst eenigen arbeid hebben verricht? Wanneer dat zou ge beuren, dan zou het in dien kring natuurlijk eenige moeitegeven. Ik hoop dus, dat, wanneer werk mocht gevonden worden dat uit den gewonen kring valt, dan de klacht over het dalen van het peil der werkloozen ook een aansporing moge zijn om over die schotjes van de verschillende vakken heen te gaan. Zooals het nu is, is het werkelijk een belemmering voor het herstel van den toestand, want in elk geval zal het vol ledig werk van vroeger waarschijnlijk in de toekomst nooit meer kunnen worden gedaan. Met belangstelling heb ik geluisterd naar de uitzetting van het ideaal van den heer van Eek, volgens welke de productie wijze beter geregeld zou zijn dan thans. Wanneer hij nu zegtik weet wel. Leiden alleen kan het niet doendan zou ik naar aanleiding daarvan willen opmerken: Nederland alleen kan het ook niet. Aangezien het productiestelsel van den tegenwoordigen tijd internationaal is, is dat socialistisch ideaal een wereld-ideaaldaarom loopt het in dit kleine geheel telkens vast en is het vrij nutteloos om ons wat dat betreft hier te verdiepen in allerlei beschouwingen. Wij kunnen toch hier in den Leidschen Raad en in Nederland dat geheele wereldsysteem niet veranderen. Wij kunnen de gedachte helpen aankweeken maar wij kunnen niet een maatschappelijken vorm maken, die pas mogelijk zou zijn wanneer de geheele wereld tegelijkertijd op zoodanig geestelijk standpunt was gekomen als noodig is voor dergelijke productiewijze en dat in staat stelt de noodige toewijding en opoffering daarvoor ten beste te geven. Toch heb ik niet zonder sympathie vernomen, dat de heer van Eek hier het denkbeeld heeft uitgesproken, dat de mogelijkheid van gemeentelijke prijsregeling in een levens- middelenbedrijf nog altijd in het oog moet worden gevat. De heer Oostdam heeft gesproken over den middenstand. Ik wensch dezen ook een zeer goede plaats in de maatschappij toe. Nu heeft die spreker den middenstand vergeleken bij een buffer, die zekere dikte moet hebben. Er zijn echter menschen in de maatschappij, die meenen dat die dikte misschien wat al te veel mag aanzwellen. De stevigheid, welke men zich zelf tracht te verwerven kan soms wel wat minder. Wij leven in een tijd van trustvorming en onlangs hebben wij hier in de gemeente nog een voorbeeld gehad, dat de broodprijzen het slachtoffer dreigden te worden van een trust, die zich zou uitbreiden over de geheele broodfabricage. Zoolang dergelijke gevaren blijven bestaan, zullen wij ook de mogelijkheid moeten open houden ook van gemeente wege het publiek tegen de misbruiken van belangengemeen schappen te beschermen. Mevr. van Itallie-van Embden. M. d. V. Het vraagstuk van de werkloosheid staat zoo in de algemeene aandacht, dat men het mij niet kwalijk zal nemen, dat ook ik daarover iets zeggen wil. Op bladzijde 10 der Memorie van Antwoord staat: «werkloos heid; werkverschaffing." In meen, dat men het vraagstuk zelfs niet trachten kan op te lossen, wanneer men niet uitgaat hiervan: werkloosheid is gelijk aan werkverschaffing. Beide deelen kunnen niet van elkaar gescheiden worden; zij zijn als één geheel in een niet te verbreken schakel samengevat. Wat wij te Leiden zien en in veel sterker mate aantreffen dan elders is een veel te weinig werk verschaffen en een veel te veel op andere manier zorgen voor den financieelen nood tengevolge van de werkloosheid. Wanneer wij zien wat wekelijks aan de werkloozenzorg moet uitgegeven worden, begrijpen wij, dat ongeveer iedere gemeente, die niet rijk is Leiden is het tegendeel van rijk daaraan ten slotte ten gronde moet gaan, omdat dit een put is, waarin het geld verdwijnt zonder dat het physieke kracht genoeg heeft om de menschen waarlijk te helpen, terwijl van de zedelijke kracht allerminst werk wordt gemaakt, want al hetgeen de heer van Eek heeft gezegd kan ik, zoo lang hij zich aan de practijk houdt, natuurlijk volkomen onderstrepen, onder andere dat de werkloosheid op zich zelf een sociale ziekte is, die naar verderf en dood stuurt, niet alleen omdat het lichaam ondervoed wordt, maar ook omdat de werklooze zedelijk verkommert en gebrek lijdt en zich op de een of andere wijze aan excessen overgeeft, als hij door het niets doen zijn kracht om te werken verliest, of in wan hoop uitbarst, waardoor hij zich zelf en de gemeenschap schaadt. Daarom komt het mij voor, dat een gemeente, die niet alleen werkgeefster zou kunnen zijn, maar zich moet splitsen in een werkgeefster en een zedelijke bestuurster, allerminst haar plicht doet, als zij alleen den menschen wat geld in de hand geeft zonder tevens te zorgen, dat zij ook lichamelijk en zedelijk op peil kunnen blijven. Leiden zal naar mijn meening geheel zijn doel moeten veranderen, want wat het aan werkverschaffing heeft gedaan is zoo goed als niets. Ik ben het volkomen met den heer van Eek eens, dat men als voorbeeld van werkverschaffing niet mag noemen het bouwen van een school, die toch gebouwd had moeten worden, en het uitvoeren van werken, die toch hadden moeten geschieden. Men had werk moeten verschaffen, dat anders ongedaan zou zijn gebleven en dat toch nuttig was. Niemand zal durven beweren, dat dergelijk werk hier niet te vinden is. Op dit gebied heeft alleen plaats gehad het ophoogen van een land, wat op zich zelf nuttig was en uit een ideëel oogpunt toch had moeten gebeuren, maar als werkverschaffing is uitgevoerd. Kaufmannisch beschouwd is dat echter op zeer onvoordeelige wijze geschied. Ik denk daarbij niet aan expresselijkheid. De heer Knuttel. Dan is het nog erger! Mevr. van Itallievan Embden. Voor mij is expres ver keerd doen erger dan bij ongeluk verkeerd doen. Door de wijze, waarop dit werk is uitgevoerd, is het zoo improductief geweest en het ongelukkige is, dat dat weer uitgespeeld wordt en er gezegd wordt: laten wij toch maar geen werk verschaffen, want dat kost kapitalen! Wij moeten als kooplieden te werk gaan en de zaken op zoo straffe wijze regelen, dat de werken, welke wij als werkverschaffing uit voeren, i.iet improductief worden. Wij hebben slooten, die gedempt moeten worden; wij hebben straten, die te smal zijn. Mijnheer de Voorzitter! Ik zeg niet, dat heele huizenreeksen moeten worden afgebroken, maar de straten kunnen wel op andere wijze verbreed worden. Onze voorouders hebben gelukkig gehouden van particuliere stoepjes en die kunnen worden weggenomen en tot trottoir gemaakt. Zoo zou ik de straten willen verbreeden. Men kan huizen bouwen zooals zij noodig zijn en men kan parken aanleggen, welke werken ik ook tot de productieve reken, want productief beteekent niet alleen productief in het economische, maar, als men het over de lange lijn neemt, kan men ook van productief spreken in dien zin, dat Leiden meer bewoonbaar wordt, meer aan trekkelijkheid krijgt voor menschen, die zich er metterwoon willen vestigen. Ook kan men productief opvatten in de beteekenis van het gezond houden van de menschen door middel van allerlei maatregelen. Wanneer men dus deze werken uitvoert, dan behoeft de gemeente nooit bang te wezen de klacht te zullen vernemen dat zij improductief werk aflevert. Wel moet zij zorgen, dat het goed gedaan wordt, dat er bijvoorbeeld niet bij wordt gelanterfant of dat bet werk zoo met de trekschuit verricht wordt, dat het op zich zelf improductief moet worden. Daarom moet er goed toezicht zijn op hen, die werken, opdat zij het werk zoo goed mogelijk verrichten. Elders heeft men er nog iets anders op verzonnen en dat blijkt uitnemend te werken. Men heeft in sommige andere gemeenten de bepaling gemaakt, dat bijvoorbeeld op het grondloon, dat voor een werk wordt uitgekeerd, 20 mag gelegd worden wanneer in een bepaalden tijd op een zeer goede wijze een bepaald stuk werk door de betrokken werknemers wordt gedaan. Dit heeft tot resultaat gehad in verscheidene gevallen, dat er twee- en driemaal zooveel is gewerkt. Ik wil niet spreken over het percentage, dat er meer gewerkt is, maar in elk geval heeft het een sterke productieve waarde, wanneer men de menschen er bij laat verdienen door hun eigen kracht. Zij komen dan ook los van de nederdrukkende gedachte: wij worden maar aan het werk gezet, omdat men toch eenmaal iets met ons moet doen; zij krijgen nu het idee: door ons eigen werk kunnen wij iets goeds voor de gemeen schap en voor ons zelf bereiken. Dus ik hoop zeer, dat Leiden den kant opgaat, dien andere gemeenten reeds een heel eind opgegaan zijn en dat men hier veel meer werk zal laten verrichten, niet werk, dat bestaat in het doen uitvoeren wat toch absoluut noodzakelijk is, maar werk, dat buiten de eerste linie ligt. Ik begrijp volkomen, dat men zal aankomen met het bezwaar: dat kost alles zoo verbazend veel geld. Ik zou willen zeggen: wanneer men werkloosheid verzorgt zonder iets daarvoor te laten doen, dan kost het bijna evenveel geld. En wel geld dat in een put verdwijnt, G000.per week, is het niet als een kindersprookje! Dus niets is duurder dan niet te laten werken. Werk, al is het ten slotte iets duurder omdat alle werknemers niet de eerste krachten in het vak zijn, is altijd veel goed- kooper dan zoo maar geld uitgeven waarvoor niets gedaan wordt, wat dus een economisch verlies is, behalve dan het groot zedelijk verlies, waarop ik reeds heb gewezen. Thans nog iets over de quaestie van het presentiegeld, waarover ook reeds gesproken is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 11