MAANDAG 27 NOVEMBER 1922. 467 van hen; die reeds lang door werkloosheid getroffen zijn, op de wijze, zooals mijn voorstel aangeeft, wat te verlichten. Ik heb bij de indiening van mijn voorstel rekening gehouden met het feit, dat in het begin van dit jaar de heer van Eek een voorstel heeft gedaan van dezelfde strekking en toen door sommige Raadsleden bedenkingen van verschillenden aard zijn gemaakt. Het eene Raadslid had destijds bezwaar tegen de wijze, waarop een dergelijke reductie zou moeten worden gegeven, omdat zij te veel het karakter van bedee- ling zou hebben, en het andere Raadslid vond het voorstel niet af, omdat men niet wist voor welke weiddoczen het van toepassing zou zijn. Men vond het voorstel, zooals het toen luidde, niet wel uitvoerbaar. Om die redenen stemde de meerderheid van de Raadsleden tegen. Aangezien het mij er om te doen is om zoo mogelijk iets bepaalds voor de werk- loozen te bereiken, heb ik gemeend mijn voorstel zoo te moeten doen, dat er eigenlijk door geen der Raadsleden be zwaar tegen gemaakt kon worden, tenzij financieele bezwaren zouden moeten gelden. Maar ook deze kunnen mijns inziens hier niet aanwezig zijn, omdat, indien mijn voorstel werd aangenomen, daarmede niet een buitengewoon hoog bedrag gemoeid zou zijn. Ik heb in het eerste gedeelte van mijn voorstel voorgesteld om den brandstoffentoeslag te geven aan alle werkloozen, die ondersteuning ontvangen van het Bur gerlijk Armbestuur ot van de Steuncommissie. De Raads leden zullen het er allen zeker over eens zijn, dat die men- schen behoefte hebben aan dien toeslag. Het feit zelf, dat zij gesteund worden, stelt dit vast. De tweede categorie van werkloozen, in mijn voorstel ge noemd, zijn de reglementair trekkende leden der werklozen kassen. Dat heb ik eenigszins nader omschreven, omdat vroeger wel eens gezegd is, dat het feit, dat iemand werk loos is, niet altijd vaststelt, dat hij behoeftig is, aangezien het in een enkel geval kan voorkomen, dat iemand, hoewel werkloos, geen behoefte heeft aan steun, omdat hij zich uit gezins- of andere inkomsten kan bedruipen. Teneinde ook dat bezwaar weg te nemen, heb ik voor die categorieën bepaald, in de eerste plaats, dat zij in 1922 ten minste gedurende zes weken werkloos moeten zijn geweest, en in de tweede plaats, dat moet blijken, dat aan den toeslag behoefte bestaat. Ik zal er prijs op stellen, als de Raad mijn voorstel aan neemt. De heer Heemskerk. M. d. V. Toen verleden jaar de heer van Eek een voorstel van ongeveer dezelfde strekking deed, heb ik mij daartegen verzet, omdat ik over het algemeen niet veel voel voor al die bijzondere toeslagen, ook, zooals in dit geval, aan werkloozen, omdat ik meen, dat een werklooze een bedrag aan ondersteuning moet ontvangen, dat voldoet aan redelijke eischen. Ik heb dan ook verleden jaar tegen het voorstel van den heer van Eek gestemd, omdat ik er wel iets voor gevoelde den financieelen grondslag der ondersteuning op een behoorlijk peil te brengen, in plaats van ondersteuning te verleenen in allerlei bijzondere vormen. Want als wij over gaan tot het verleenen van een toeslag voor brandstoffen dan kunnen wij evengoed zoo'n toeslag geven voor electrisch licht, voor gas, enz. Thans staat deze zaak er eenigszins anders voor dan ver leden jaar, omdat nu op last van den Minister wat betreft de financieele ondersteuning der werkloozen aan ons beperking wordt opgelegd. Verleden jaar stonden wij in dit opzicht nog vrij, maar nu zijn wij aan bepaalde normen verbonden. Zelfs al zouden wij meenen, dat de ondersteuning in geld niet hoog genoeg is, dan zouden wij toch niet hooger kunnen gaan dan de Minister heeft bepaald. Er is hier dus een belangrijk verschil met den toestand van verleden jaar en daarom lijkt het mij toe, dat er nu veel meer te zeggen is voor het voorstel van den heer van Stralen. De vraag is echter, of door Gedeputeerde Staten en door den Minister geen bezwaren gemaakt zullen worden tegen het verleenen van een bijzonderen toeslag naast de ondersteuning, welke van gemeentewege in geld wordt gegeven en tegen het verleenen van dien toeslag boven de ondersteuning, welke uit de werkloozenkas kan worden verstrekt. Hieromtrent zou ik gaarne door den Wethouder ingelicht worden. Kan ik mij in hoofdzaak dus vereenigen met het voorstel van den heer van Stralen, ik moet toch een opmerking maken wat betreft het tweede deel daarvan, wraarin gezegd wordt dat de toeslag gegeven wordt aan die werkloozen, die in 1922, 6 weken zonder werk zijn geweest. Dit lijkt mij bijzonder vaag toe. Het is toch zeer goed mogelijk, dat een werklooze in het begin van dit jaar werkloos is geweest gedurende ten minste 6 weken, doch nu reeds geruimen tijd werk heeft. Zoo iemand behoeft mijns inziens niet in aanmerking te komen voor het ontvangen van een toeslag voor brandstoffen. Ik zou dus den heer van Stralen willen aanraden zijn voorstel in dien geest te wijzigen, dat er uit blijkt dat bedoeld worden degenen, die op dit oogenblik werkloos zijn dan wel gedurende een betrekkelijk korten tijd vóór dezen tijd werkloos zijn geweest. De Voorzitter. Ik doe den heer Heemskerk opmerken, dat dit reeds in het voorstel van den heer van Stralen opge nomen is. De heer Bots. M. d. V. Het voorstel van den heer van Stralen heeft feitelijk de strekking om de uitkeering van het Burgerlijk Armbestuur of van de werkloozenkassen met/1.— per week te verhoogen. Nu is het bekend, dat de Regeering niet toestaat, dat de gemeente aan uitgetrokken werkloozen afzonderlijke uitkee- ringen doet. Dat weet de heer van Stralen ook wel. Wat betreft het Burgerlijk Armbestuur mogen wij wat betreft de uitgetrokken werkloozen naar het uitdrukkelijk verlangen van den Minister van Binnenlandsche Zaken en van Gedeputeerde Staten niet hooger gaan dan de norm, welke door den Minister is vastgesteld. En nu komt het Burgemeester en Wethouders voor, dat, hoe men de zaak ook wendt of keert, men met een toeslag van 1.voor brandstoffen, licht, kleeren of wat ook de maxima overschrijdt, zoodat het noodwendig gevolg van eventueele aanneming van het voorstel van den heer van Stralen zou moeten zijn, dat, wat aangaat de ondersteunden door het Burgerlijk Armbestuur, hun gewone uitkeeringen met dat bedrag van 1.zouden moeten worden verminderd. Wat de ondersteunden door de werkloozenkassen betreft, houd ik het er voor, dat het toekennen van een brandstof fentoeslag aan hen bepaald ongeoorloofd is. Bovendien moet ik er op wijzen, dat, waar de uitkeerin gen en de steun, welke verleend worden, bestemd zijn om daarmede in alle behoeften te voorzien, het in de lijn ligt, als men een of andere uitkeering of steun in anderen vorm daarbij geeft, dat de eerste uitkeering of steun met het bedrag van de laatste wordt verminderd. Wat betreft het gebeurde in het vorige jaar, toen was, zooals de heer Heemskerk zeide, de norm voor de uitkeerin gen van het Burgerlijk Armbestuur nog niet door den Ge meenteraad verhoogd. In het algemeen waren de uitkeeringen toen lager dan zij geworden zijn na de verhooging met 5. dus dan zij thans zijn, en als men onze tegenwoordige uit keeringen vergelijkt met die van andere plaatsen, maakt Leiden een bijzonder gunstig figuur. In Arnhem, waar ik inlichtingen heb ingewonnen, zijn de uitkeeringen 8.— en 10.terwijl hier de normale uitkeering is 13.50. In het voorstel staat aan het slot: »voor zoover aan dien toeslag behoefte bestaat", hetgeen wil zeggen, dat voor iede- ren werklooze van die categorie een apart rapport zal moeten worden opgemaakt en een afzonderlijk onderzoek zal dienen te worden ingesteld. Daardoor krijgt het volkomen het ka rakter van bedeeling, ook voor hen, die naar het oordeel van de heeren aan de zorg van het Burgerlijk Armbestuur moeten worden onttrokken. De heer van Stralen. M. d. V. Toen ik u hoorde voor stellen om mijn voorstel direct in behandeling te nemen, werd ik door de vrees bevangen, dat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders niet gunstig zou zijn, wat uit de toelichting van den heer Bots en uit diens bestrijding van mijn voorstel dan ook is gebleken. Ik had in dit geval liever een schriftelijk praeadvies afgewacht, dan waren wij in 'de gelegenheid geweest zoodanige wijzigingen in ons voorstel te brengen, dat daardoor de bezwaren, thans door den heer Bots geopperd, konden worden ondervangen. De heer Bots is begonnen met te zeggen, dat van het toe kennen van een brandstoffentoeslag geen sprake kon of mocht zijn, omdat dat een verkapte verhooging van de ondersteuning zou beteekenen, waarmede de Minister geen genoegen zou nemen. Ik deel die vrees niet, omdat in enkele plaatsen van ons land een dergelijke regeling als door mij voorgesteld, bestaat. Te Amsterdam is verleden jaar reeds besloten, dat op de toen malige uitkeeringen van de werkloozen 1.per week toe slag zou worden gegeven en dit jaar is daaraan weer uitvoering gegeven. Ik heb ook vernomen, dat Burgemeester en Wet houders van Rotterdam aan een deputatie, die daarover kwam spreken, hebben toegezegd, dat zij met ingang van 1 December een toeslag van ƒ1.voor brandstoffen zouden geven aan de werkloozen, die daarvoor in aanmerking zouden komen, onder nadere goedkeuring van een ondersteuningscommissie. Ik mag dus aannemen, dat wettelijke bezwaren niet bestaan. Daarom heb ik mijn voorstel ook in dezen vorm gedaan, want, als mij bekend was geweest, dat het niet mocht, zou ik het in een anderen vorm hebben gegoten. Zooals ik reeds opmerkte, heb ik dezen vorm gekozen om bepaalde opvattingen van enkele Raadsleden .te ontzien. Als ik meende, dat de gemeente het op deze wijze niet mocht doen, zou ik hebben voorgesteld van gemeentewege öf gratis óf tegen sterk gereduceerde prijzen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 5