MAANDAG 27 NOVEMBER 1922. 405 als des nachts en des Zondags dienst zouden moeten doen. Na dit gehoord te hebben, hebben zij hun sollicitatie niet ingetrokken. De drie in dienst zijnde brandwachten 2e klasse werden op voorstel van den commandant bevorderd tot de le klasse, waarbij gerekend werd op dienstdoen overdag, des nachts en op Zondag. Verschillende dienstregelingen zijn er ontworpen, waarbij uitgegaan is van de gedachte, dat er steeds een chauffeur in de garage aanwezig zou zijn. Een en ander is met de brand- wachts besproken. De commandant heeft den brandwachts verzocht om ook een idee te opperen, om ook een dienst regeling te ontwerpen. Telkens met een tusschenruimte, is die vraag door den commandant herhaald; dat geschiedde met een tusschenruimte van 2, 3 weken, maar telkens moesten zij antwoorden, dat ze het niet klaar hadden. Later is mij uit een onderhoud met het bestuur van hun organisatie gebleken, dat dat bestuur de brandwachts uitdrukkelijk verboden had om mede een dienstregeling te ontwerpen. Ik heb dat bestuur toen natuurlijk te kennen gegeven, dat het mij onbegrijpelijk voorkwam, dat zij niet wilden samenwerken en dat het natuurlijk gemakkelijk was om critiek op de ontworpen dienstregeling uit te oefenen. Die zaak moest echter, toen van hun zijde niets kwam, toch geregeld worden, wilde de brandweer goed en doelmatig kunnen werken. Nu is een proef regeling ingesteld om te zien hoe de zaak zal werken. Tijdens deze wachtdiensten worden in de garage werkzaam heden verricht. De overige brandwachten hebben om de vijf weken dienst op Zondag, van uur voormiddag tot 3 uur namiddag. In al deze wachten zijn de schafttijden inbegrepen, maar die moeten natuurlijk toch in de garage worden door gebracht. Dit is dus een andere dienstregeling, wat nog iets anders is dan een zoogenaamd continu-bedrijf. Tijdens de werking van deze proef'regeling kan er beoordeeld worden of er nog verbeteringen, hetzij in het belang van de brandweer, hetzij in het belang van het personeel, kunnen worden aangebracht. De bedoeling van deze regeling is dan ook alleen om te komen tot den meest gewenschten toestand, om een goede brandweer te hebben en een goede samen werking te verkrijgen van het bedienende personeel. Ik leg er dus den nadruk op, dat de brandwachts, die er thans aan werken en indertijd zijn benoemd, vooraf deze regeling, althans een verscherpte regeling van langer werken, hebben gekend en dat zij, juist met het oog op die verscherpte regeling, allen direct in een hoogere klasse zijn geplaatst, derhalve een hooger salaris genieten. Wij zullen dus nog even moeten afwachten of die proefregeling zal voldoen. Meenen Burgemeester en Wethouders, dat er verandering in moet komen, dan zullen zij dat te zijner tijd beslist naar voren brengen, hetzij door voorstellen in te dienen, hetzij op andere wijze. Ik meen hiermede den heer van Stralen te hebben beant woord. Tevens is dunkt mij hierdoor het request behandeld, zoodat het voor kennisgeving kan worden aangenomen. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen dus voor het adres voor kennisgeving aan te nemen. De heer van Stralen. M. d. V. Toen ik in de Raadsver gadering van 16 October mijn vragen aan Burgemeester en Wethouders stelde, was het mij er zeer zeker ook om te doen het belang van het personeel te behartigen, maar tevens om te weten te komen waarop de bevoegdheid van den commandant van de brandweer om dien maatregel in te voeren berustte. De heer Mulder heeft over dit laatste punt een en ander gezegd, maar ik heb daaruit niet kunnen opmaken, dat de genomen maatregel gegrond was op een Raadsbesluit en de commandant dus zijn bevoegdheid niet zou zijn te buiten gegaan. De zaak staat zoo, dat bij de invoering van de 45-urige werkweek in 1919 die 45-urige werkweek ook voor het brand weerpersoneel is ingevoerd. De Voorzitter. Of de 55-urige werkweek. De heer van Stralen. Voor het brandweerpersoneel is de 45-urige werkweek ingevoerd. De heer Mulder. Neen De heer van Stralen. Sinds het betrekkelijk Raadsbesluit hebben de vaste brandweerlieden als normaal 45 uren per week gewerkt, niet meer. Dat hebben zij gedaan tot 16 October van dit jaar en toen heeft de commandant, in verband met de aanschaffing van de motorspuit en de reorganisatie van den dienst, een nieuwe dienstregeling ingevoerd, waarmede het personeel geen genoegen kan nemen. Als men menschen, die totdusverre niet langer dan 45 uren per week hebben gewerkt en nooit nacht- en Zondagsdienst hebben verricht, op een bepaald oogenblik een dergelijken dienst oplegt, spreekt het van zelf, dat zij daartegen bezwaren maken. Nu komt het mij voor, dat, indien de commandant van de brandweer en Burgemeester en Wethouders meenden, dat in den arbeidstijd van die menschen een zoo belangrijke wijziging in hun nadeel moest worden aangebracht, eerst wel een bespreking in de commissie voor georganiseerd overleg, waar de dienst- en arbeidsvoorwaarden worden behandeld, had mogen plaats hebben. Nu is niets anders gebeurd dan dat de menschen plomp verloren voor het feit gesteld zijn, dat zij daarmede genoegen moeten nemen. De heer Mulder heeft medegedeeld, dat geruimen tijd geleden reeds aan hen die zaak is medegedeeld en dat zelfs aan eenigen hunner die zaak in het bijzonder goed bekend was, omdat in verband daarmede hun bevordering tot brandwacht le klasse plaats had, Dit laatste was mij niet bekend, maar ik vind toch, dat de wijze, waarop deze zaak nu is aangevat, niet de juiste is. Ik geloof, dat ook voor de werklieden bij de Brandweer toch het Werkliedenreglement geldende is. Nu staan er in dat Werkliedenreglement nog wel zeer verouderde bepalingen, bijvoorbeeld dat de normale werktijd is 10 uren per dag en dat die arbeidsduur door het hoofd der betrokken afdeeling verlengd kan worden tot 13 uren, maar er staat ook in, dat, wanneer in den werktijd een verandering wordt gebracht, die langer dan 4 weken moet duren, daarvan aan Burgemeester en Wethouders kennis gegeven moet worden en dat dezen daarvan dan weder schriltelijk mededeeling moeten doen aan den Raad. De heer Mulder zegt, dat het de beteekenis van een proef heeft, maar dan is het toch een proef op langen termijn. Zij duurt reeds meer dan een maand en in het Werklieden reglement staat, gelijk ik zeide, dat, wanneer verandering in den werktijd wordt gebracht voor langer dan 4 weken, Burgemeester en Wethouders daarvan schriftelijk aan den Raad mededeeling moeten doen. Dit is in dit geval niet gebeurd. Of meenen Burgemeester en Wethouders, dat zij volkomen do bevoegdheid hebben om buiten den Raad om wijziging te brengen in den werktijd van die menschen? Ik meen, dat er hier alle aanleiding is de zaak onder de oogen le zien. Ik zou voorloopig dit willen vragen: is het niet beter, dat Burgemeester en Wethouders omtrent dit adres praeadvies uitbrengen Die zaak komt dan immers weder aan de orde en ik kan thans niet volledig ingaan op hetgeen de Wethouder heeft medegedeeld, omdat mij daarvoor de gegevens ontbreken. Het zou mijne bedoeling zijn om, wanneer ik mij niet kan vereenigen met de mededeeling van den Wethouder, een interpellatie betreffende deze zaak aan te vragen, maar dat kan achterwege blijven als Burgemeester en Wethouders toe zeggen praeadvies over dit adres uit te brengen. Daartegen kan geen bezwaar bestaan. De Voorzitter. Er heerscht eenig misverstand in deze zaak. Bij Raadsbesluit van 28 Augustus 1919 werd onder meer besloten, dat: «Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn, om den arbeids duur voor werkzaamheden, die geheel of gedeeltelijk uit wacht en waakdiensten bestaan, of daarmede ten aanzien van de gevorderde lichaamsinspanning zijn gelijk te stellen, en voor werkzaamheden, die in het gereedmaken van werklokalen, werktuigen en toestellen vóór den aanvang van den bedrijfs- arbeid of in het verzorgen daarvan na afloop van dien arbeid bestaan, vast te stellen op ten hoogste 10 uur per dag en 55 uur per week." In de toelichting zeggen Burgemeester en Wethouders in Ingekomen Stuk Nummer 230: «Wordt bovengenoemde bevoegdheid ons verleend, dan zijn wij van plan, om daarvan bijvoorbeeld gebruik te makenten aanzien van een groot deel van het personeel van Gemeente reiniging, ten aanzien van de tuinlieden, weg- en vaartwerkers, de brandstoflencontröleurs, ook in hunne zomerfunctie van zwembaas en zwemknecbt, de werf- en hoofdmagazijnknechten, de brandwachts enz." Dus toen is de 55-urige werkweek uitdrukkelijk ingesteld voor de brandwachts. Nu is het na het nemen van dit besluit niet dadelijk noodig geweest om de 55-urige werkweek inderdaad voor hen in te voeren. Het van hen gevergde werk kon binnen korter tijd worden verricht en er was dus ook geen aanleiding dien langeren werktijd in te voeren. Er staat nergens voor geschreven, dat wij den Raad mededeeling moeten doen van vermindering van diensttijd. Wij hebben dus toen gemeend, dat die brandwachts niet 55 uren per week hadden te wer ken zij behoefden slechts 45 uren per week te werken. Thans is er echter meer werk en daarom is gebruik gemaakt van de bepaling van meer genoemd Raadsbesluit, volgens hetwelk een 55-urige werkweek voor hen is ingesteld. Daar over loopt het in hoofdzaak.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 3