464
MAANDAG 27 NOVEMBER 1922.
voorzitter zou zijn, terwijl aan de afgevaardigden van de
vakcentrale's zou worden verzocht daarin een hunner te
benoemen.
Hiermede zijn in het ruwe de voornemens van Burgemeester
en Wethouders aangegeven.
De Voorzitter. Dus vindt de Raad goed, dat aan Burge
meester en Wethouders de benoeming dezer commissie wordt
overgelaten, in dezer voege dat zij 10 leden zullen benoemen
en dat verder ieder van de 5 vakcentralen één lid aanwijst?
Zoo ja, dan is aldus besloten.
ik zou thans eenigszins van de gewone volgorde van de
werkzaamheden willen afwijken.
Het kan zijn, dat over de wijze van behandeling van inge
komen adressen beraadslaging plaats heeft en stemmingen
moeten gehouden worden en nu lijkt het mij beter, dat daarbij
ook het nieuw benoemde lid, de heer Kooistra, tegenwoordig
is. Hij zal dan onmiddellijk aan onze werkzaamheden kunnen
deelnemen.
Ik stel dus in de eerste plaats aan de orde:
I. Onderzoek van den geloofsbrief van het nieuw benoemd
raadslid, den heer F. Kooistra.
De Voorzitter. Ik heb de eer tot leden van de commissie
van onderzoek van dezen geloofsbrief te benoemen den heer
Wilmer, mevrouw Dubbeldeman—Trago en den heer Splinter
en verzoek hun zich onmiddellijk met het onderzoek te belasten.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering, welke na
eenigen tijd wordt hervat.
De heer Wilmer. M. d. V. De commissie heeft den geloofs
brief nagezien en in orde bevonden en stelt mitsdien voor
den heer F. Kooistra als lid van den Raad toe te laten.
De Voorzitter. Ingevolge het advies der commissie van
onderzoek stel ik den Raad voor den heer F. Kooistra als
lid van den Raad toe te laten.
Dienovereenkomstig wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming besloten.
De Voorzitter. Ik dank de commissie zeer voor de genomen
moeite. En aangezien de heer Koojstra in het gebouw aan
wezig is, stel ik voor onmiddellijk over te gaan tot zijne
beëediging en installatie.
Daartoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten.
De Voorzitter. Ik verzoek den Secretaris den heer Kooistra
binnen te leiden.
De heer F. Kooistra, door den Secretaris binnengeleid, legt
in handen van den Voorzitter de bij de wet voorgeschreven
verklaringen en beloften af.
De Voorzitter. Mijnheer Kooistra! Ik wensch u geluk met
de aanvaarding van uw Raadslidmaatschap en ik spreek de
hoop uit, dat u tot uw eigen voldoening en tot heil der
gemeente uw nieuwe functie zult mogen vervullen. Mag ik
u thans verzoeken den voor u bestemden zetel in te nemen?
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van de afdeeling Leiden van den Algemeenen
Bond van Politiepersoneel in Nederland, om den extra-toeslag
voor schoeisel ad ƒ50.— niet tot ƒ40.— te verminderen.
Dit. verzoek luidt als volgt:
Algemeene Bond van Politie-personeel in Nederland.
Goedgekeurd bij Kon. besl. 1.1. van 19 Juli 1918 No. 61.
Afdeeling Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edelachtbaren Dames en Heeren.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen onderge-
teekenden Y. Kuipers en H. J. C. Bourgonje respectievelijk
Voorzitter en Secretaris van bovengenoemde afdeeling van
den Algemeene Bond van Politiepersoneel in Nederland.
Dat zij met diep leedwezen het voorstel van Heeren
Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden, hebben
kennis genomen in zake het verlagen van het schoenengeld
voor het politiepersoneel te dezer stede,
dat zij een bedrag van ƒ40.— per jaar voor het aankoopen
van nieuw schoeisel en de reparatie hiervan te laag achten,
dat zij, een bedrag van ƒ50.— per jaar om de onkosten
van het schoeisel en reparatie alleszins billijk en niet te
hoog achten,
dat, de politie gezien hun positie en werkkring voorzien
moet zijn van goed en degelijk schoenwerk, ten einde ten
allen tijden met allen weergesteldheid, den straatdienst te
kunnen verrichten,
dat, 2 paar schoenen per jaar noodig zijn, en dat hiervoor
een bedrag van 30.— per paar, wil men goed en deugde
lijke schoenen en reparatie hebben, noodig is,
dat minsten 5 maal per jaar reparatie van Zolen en hakken
noodzakelijk is, en zulks per paar op 37s kan gerekend worden,
dat onder schoeisel ook de beenkappen begrepen zijn plus
de reparatie.
Na deze uiteenzetting meenen adressanten, dat een ver
mindering of verlaging van schoenengeld, voor het politie
personeel van ƒ10.per jaar niet gemotiveerd is.
Vertrouwende dat Uwen Raad goedgunstig moge beslissen,
door het schoenengeld op 50.te laten zooals in het afge-
loopen tijdperk
Teekenen zij met de meest verschuldigde eerbied
namens bovengenoemde Afdeeling
't welk doende
Y. Kuipers, Voorzitter.
H. J. C. Bourgonje, Secretaris.
Leiden, 7 November 1922.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het verzoek te behandelen bij volgnummer 119 der begrooting
voor 1923.
2°. Verzoek van de Leidsche Vereeniging van Industrieelen,
om afschaffing van de zakelijke belasting op het bedrijf,
subsidiair die belasting te wijzigen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het verzoek te behandelen bij volgnummer 39 der begrooting
voor 1923.
3°. Missive van den Nederlandschen Roomsch-Katholieken
Bond van Overheidspersoneel »St. Paulus", ten geleide van
een resolutie in zake medewerking tot bezuiniging, waarbij de
arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel betrokken zijn.
Deze missive luidt als volgt:
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edelachtbaar College!
Het Bestuur van den Ned. R. K. Bond van Overheids
personeel »St. Paulus", heeft de eer U hierbij toe te zenden
afschrift eener resolutie, aangenomen op het buitengewoon
Congres van »St. Paulus", gehouden te Utrecht op Donderdag
9 November jl.
Ter toelichting dezer resolutie moge worden verwezen naar
het congres-verslag in het nummer van »Onze Strijder",
eveneens hierneven gaande.
Met verschuldigde gevoelens teekenen,
Namens het Bestuur,
L. F. Guit, Voorzitter.
Jos. A. v. Seggelen, Secretaris.
Den Haag, 17 November 1922,
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
de missive met bijlagen ter visie te doen leggen.
4°. Adres van de Afdeeling Leiden van den Algemeenen
Bond van Gemeente- en Provinciaal Personeel in Nederland,
in zake de op 16 October j.l. ingevoerde dienstregeling voor
het Brandweerpersoneel.
De Voorzitter. Naar aanleiding van dit adres wensch ik
het woord te geven aan den Wethouder Mulder, die dan
tevens antwoord kan geven op de vragen, welke de heer van
Stralen in een voiige zitting gesteld heeft en hetzelfde onder
werp raken.
De heer Mulder. M. d. V. In de vergadering van 16 October
j.l. heeft de heer van Stralen de vraag gesteld, of het waar
is dat bij de brandweer een continubedrijf is ingevoerd met
verlenging van den arbeidsduur.
Ik kan in de eerste plaats verwijzen naar het Raadsbesluit,
vervat in Ingekomen Stuk No. 230, 1919, waarin onder meer
voorkomt, dat Burgemeester en Wethouders met afwijking
van het Werkliedenreglement bevoegd zijn om den arbeidsduur
van werkzaamheden, die geheel of gedeeltelijk uit wachtdienst
bestaan of daarmede gelijk te stellen dienst, vast te stellen
op ten hoogste 10 uren per dag en 55 uren per week. Bij
Raadsbesluit van 23 Januari van dit jaar werden de gelden
toegestaan voor uitbreiding van personeel bij de Brandweer.
Er zijn toen sollicitanten opgeroepen voor deze betrekking
en tot hen is uitdrukkelijk gezegd, dat een wijziging van de
dienstregeling in voorbereiding was en dat zij erop moesten
rekenen, dat het niet buitengesloten was, dat zij zoowel overdag