MAANDAG 27 NOVEMBER 1922.
489
zou ik gaarne door den Wethouder van Onderwijs worden
ingelicht.
Verder zou ik een vraag willen stellen, welke een anderen
Wethouder aangaat. Wij hebben indertijd besloten om de
Maria Gondastraat te verbeterende menschen hebben daar
voor het vereischte geld gestort en ten slotte komt er niets
van. Wat is daarvan de oorzaak? Kunnen er niet maatregelen
genomen worden, waardoor die verbetering wel tot stand
wordt gebracht?
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal den volgenden keer
op de vragen van den heer Sijtsma antwoorden.
De heer Mulder. Op de vraag van den heer Sijtsma, die
mij aangaat, kan ik kort maar afdoende antwoorden.
Het ligt aan de menschen, want zij hebben de straat nog
niet overgedragen. Het geld hebben zij gestort; dat is in orde;
maar de straat werd niet overgedragen. Het ligt dus aan de
menschen zelf; het is mogelijk, dat een bijzondere omstandigheid
de oorzaak is, maar het is buiten de schuld van de ge
meente.
De heer Sijtsma. Kan de gemeente geen invloed uitoefenen,
dat de overdracht plaats heeft?
De heer Mulder. De gemeente niet.
De heer Sijtsma. U spreekt in raadselen!
De heer Mulder. De geheele zaak laat de gemeente koud.
Stelt u zich daarmede tevreden. De menschen moeten maken,
dat de zaak in orde is en als men verstandig wil zijn, zwijgt
men verder daarover.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Buiten de agenda om werd nog behandeld een voorstel van
den heer van Stralen, in zake het verleenen van een toeslag
voor brandstoffen ad 1.— per week aan werklooze hoofden
van gezinnen en kostwinners (pag. 466).
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.