MAANDAG 27 NOVEMBER 1922.
485
hebben, dat het een geschikt persoon is, die voor die taak
berekend is. De heer Wilbrink heeft ook nog de administratie
genoemd, maar gelukkig heeft hij er aan toegevoegd, dat er
andere capaciteiten bij te pas komen, die van groote betee-
kenis zijn en die nog al belangrijke eischen aan een geschikt
persoon zullen stellen.
De heer Wilmer heeft gevraagd of er bij de bedrijven
niemand te vinden is. Ik heb daarop reeds geantwoord, dat
wij onder degenen, die er misschien voor in aanmerking
zouden kunnen komen, hoewel men niemand kon noemen,
van wien bepaald gezegd kon worden, dat hij in zijn tegen
woordige functie overbodig was niemand hebben kunnen
vinden, dien wij er voor durfden aanwijzen.
De heer Eikerbout sprak over den adjunct-directeur, maar
ik heb reeds geantwoord, dat wij dien niet kunnen aanwijzen.
Daarmede zouden wij niet verantwoord zijn.
De heer Sijtsma. Maar hij treedt Donderdag weer in dienst.
De heer Pera. Er is wel van alle kanten gezegd, dat andere
personen kunnen worden aangesteld, maar per slot van zaken
moeten wij iemand hebben, die voor die functie bruikbaar is,
hetgeen met den onder-directeur niet het geval is.
Wat betreft de vraag van den heer üostdam of een oproeping
zal plaats hebben, ja, dat zal er van afhangen of Burgemeester
en Wethouders meenen iemand te kunnen aanwijzen, geschikt
om benoemd te worden, maar ik wil wel dat zeggen, dat,
voorzoover ik het kan beoordeelen en voorzoover wij bespre
kingen hebben gehad, er niets tegen is een oproeping te doen.
Ik herhaal: wij staan tegenover den heer van Kesteren
geheel vrij en zelfstandig, als de zaak beoordeeld is en wij
weten welken weg wij op moeten, om te benoemen wien wij
voor deze betrekking noodig achten.
De heer Groeneveld heeft gezegd, dat de tegenwoordige
directeur niet geschikt geacht kan worden om bepaald advi-
seerend en leidend op te treden. Ik ben het geheel met
hem eens.
De heer Groeneveld. Dat heb ik niet gezegd
De heer Pera. Met nadruk en woordelijk is door u gezegd,
dat, als de tegenwoordige directeur adviseerde om belangrijke
wijzigingen aan te brengen, hij daardoor vonnis over zich
zelf zou vellen, omdat hij dan gedurende een reeks van
jaren bij dezen dienst een regeling had laten bestaan, die in
het belang van de gemeente verbeterd had kunnen worden.
Dat hebt u met nadruk woordelijk gezegd.
Dan zegt de heer Sijtsma, dat er te Leiden niemand zou
zijn. Dat heb ik reeds tegengesproken.
Verder zegt de heer Sijtsma, dat de heer Romanesko wel
wil blijven. Ik heb altijd respect gehad voor den heer Roma
nesko en ik kan niet zeggen, dat hij zich zelf op eenigerlei
wijze in een minder aangename positie gesteld heeft, maar
wanneer hij dit gezegd heeft, dan zou hij het thans doen. De
heeren Groeneveld en Wilbrink zijn er getuigen van ge
weest, dat hij mij geprest heeft, dat toch gezorgd zou worden,
dat hij met 1 Januari ontslag zou krijgen, want hij wilde
zijn huis verkoopen en zoo spoedig mogelijk Leiden verlaten.
Wanneer hij nu weder komt zeggen, dat hij van harte bereid
is nog langer aan te blijven, dan zeg ik: op dit punt begrijp
ik van den heer Romanesko niets.
De heer Eerdmans zegt: Burgemeester en Wethouders
brengen ons op een onzeker terrein. Mij dunkt, na de ver
klaring, die ik gegeven heb nopens onze bedoeling en nopens
de plannen, die wij gemaakt hebben, is toch duidelijk dat wij
op een goed terrein staan en ook een goed werk gedaan hebben.
De Voorzitter. Ik heb van den heer Eerdmans het volgend
voorstel ontvangen:
»De Raad besluit de plaats van directeur van den Markt
en Havendienst, die met 1 Januari 1923 open komt, voor-
loopig niet te vervullen, omdat deze dienst zal worden
gereorganiseerd.
Ten einde gedurende den tijd, dat deze reorganisatie nog
niet tot stand is gekomen, den dienst behoorlijk te doen
functioneeren besluit de Raad met ingang van 1 Januari 1923
een tijdelijken ambtenaar aan te stellen met den titel „Markt
en Havenmeester"."
Het voorstel van den heer Eerdmans wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Groeneveld. De heer van Hamel zegt niet te
begrijpen wat wij tegen den heer van Kesteren hebben. Laat
ik zeggenik heb niets tegen hem. Ik ken hem niet, ik heb
hem nooit gezien, voor zoover ik weet.
Dan zegt de heer van Hamel: de heer van Kesteren heeft
gesolliciteerd als zoovele anderen. Daarin zit het juist. De
heer van Kesteren en niet vele anderen, maar enkele anderen,
hebben gesolliciteerd; zij hebben eigenlijk onrechtmatig gesol
liciteerd, want er was geen gelegenheid tot solliciteeren. Er
waren geen sollicitanten opgeroepen. En de vraag is, wanneer
dat wel gedaan was, hoevele zeer bekwame menschen, die
bescheidener waren dan de heer van Kesteren en hun beurt
afwachtten, op deze sollicitatie zouden zijn ingegaan. Personen,
die ten minste zoo bekwaam zijn als de heer van Kesteren,
hebben geen behoorlijke gelegenheid gehad om te solliciteeren.
De heer Pera heeft het gehad over den adjunct-directeur
en heeft gezegd, dat deze niet in staat is om den tegen-
woordigen directeur te vervangen. Dat is dan een vervelende
geschiedenis. Een adjunct-directeur moet toch daarvoor
is hij het toch den directeur kunnen vervangen als dat
noodig is en wanneer hij daartoe onbekwaam of niet instaat
is, dan is de benoeming van hem indertijd toch een vergissing
geweest van Burgemeester en Wethouders.
Ik wil nu wel zeggen, als het mogelijk is, dat Burgemeester
en Wethouders zich daarin een keer vergist hebben, dan is
het ook mogelijk dat zij zich vooreen tweeden keer vergissen.
Die adjunct-directeur was vroeger ook bij de politie, en voor
den heer van Kesteren geldt het als een aanbeveling, dat hij
vroeger bjj de politie is geweest; maar, gezien de ervaring,
welke wij met den tegenwoordigen adjunct-directeur hebben
opgedaan, zou ik zeggen, dat het geen aanbeveling was.
De heer Wilmer heeft zijn stem afhankelijk gesteld van
het antwoord op deze vraag of bij onderzoek zou zijn gebleken,
dat bij de gemeentelijke bedrijven iemand is te vinden, die
geschikt is. Ik weet niet of de heer Wilmer onderstelt, dat
die vraag ontkennend zal worden beantwoord en dan met
Burgemeester en Wethouders zal meegaan; maar, als dat
zoo is, moet hij ons ambtenarencorps toch niet hoog aanslaan.
Het is voor mij ongelooflijk, dat er onder ons groot ambte
narencorps niemand te vinden zou zijn om tijdelijk de leiding
van dezen dienst op zich te nemen. Ik zou die smet niet op
ons ambtenarencorps durven werpen. Deze functie is niet
zoo gemakkelijk als velen zich voorstellen, maar dit neemt
niet weg, dat tal van ambtenaren er geschikt voor zijn. Ik
weet zeker, dat er bij de gemeentebedrijven ambtenaren te
veel zijn, en in het bijzonder weet ik het van de Lichtfabrieken,
waar gaandeweg ambtenaren zullen worden opgeruimd. En
dan zou ik het een schande vinden, dat de gemeente ambte
naren, die zij in dienst had, ontsloeg en aan den anderen
kant weer vreemde ambtenaren in dienst nam. Het zou
onverantwoordelijk zijn om dat te doen.
Volgens den heer Pera zou ik beweerd hebben, dat de
tegenwoordige directeur ongeschikt zou wezen om advies uit
te brengen. Ik heb juist gezegd, dat ik zeer veel prijs zou
stellen op adviezen, door hem uit te brengen maar dat bij
de beoordeeling dier adviezen in aanmerking moest worden
genomen, dat hij niet geheel onbevooroordeeld was met het
oog op het feit, dat hij een reeks van jaren de betrekking
van directeur had waargenomen.
Ik heb van de zijde van Burgemeester en Wethouders niets
gehoord, waaruit bleek, dat zij het geen bezwaar vonden, dat
de heer van Kesteren 53 jaren oud is. Burgemeester en Wet-
wouders zijn over dat bezwaar heen gegleden. Voor mij is
het een bezwaar om iemand, die goeddeels door het Rijk is
versleten, op zoo hoogen leeftijd in dienst te nemen. Als men
over bezuiniging praat, is dat zeker geen bezuiniging. Dat
wordt binnen enkele jaren voor de gemeente een financieele
strop. Omtrent den leeftijd van dezen sollicitant zou ik van
Burgemeester en Wethouders gaarne iets willen hooren.
De heer Pera. M. d. V. De heer Groeneveld zegt, dat, als
er een oproeping had plaats gehad, wij betere sollicitanten
zouden hebben gekregen, maar dat is de vraag; onder gewone
omstandigheden zou men meer keuze hebben gehad, maar
het is de vraag of de gelegenheid zou zijn geboden om iemand
van de capaciteiten van den heer van Kesteren voor een
tijdelijke benoeming te krijgen. Het is zeer twijfelachtig of
dat zou zijn geschied. De heer van Kesteren verkeert in dit
opzicht in omstandigheden, die ten dienste van Leiden kunnen
wezen, en zooals met zeer weinigen het geval zal zijn.
Volgens den heer Groeneveld is er niet geantwoord op zijn
bezwaar betreffende den leeftijd van 53 jaar. Er kan gezegd
worden, dat de heer van Kesteren het voorkomen heeft van
een jeugdig man met al de levendigheid en vlugheid, welke
weinigen van dien leeftijd bezitten, zoodat hij geheel in den
toestand verkeert, waardoor men de beste verwachtingen kan
hebben, dat hij, als hij zijn oordeel over de zaak laat gaan,
een voorstel ter tafel zal brengen, dat van beteekenis kan zijn.
De Voorzitter. Ik wensch tot slot nog iets te zeggen, al
kan ik grootendeels beamen hetgeen door den heer Pera is
aangevoerd. De bezuiniging is van ons uitgegaan, daar is geen
twijfelen aan! Wij hebben dat direct aan de Marktcommissie
geschreven en daarbij gezegd, dat wij liever geen oproeping
van sollicitanten zagen, maar een opdracht aan een bepaald