MAANDAG 27 NOVEMBER 1922. 481 politie-inspecteur geen administrateur en toch zal degeen, die de leiding heeft van den Markt- en Havendienst, iets moeten weten van administratie, want deze is daar vrij uitgebreid. Wij hebben van den heer Pera een heel lijstje gehoord van de bekwaamheden van den heer van Resteren. Het is verbazend jammer voor het Rijk, dat het dien man niet in zijn eigen dienst houdt, maar op wachtgeld stelt! Maar ik wil gaarne aannemen, dat hij bekwaam is; hij zal een algemeen ontwikkeld man zijn en zich er ook wel kunnen inwerken, maar zoo zijn er onder onze ambtenaren te Leiden nog wel tientallen te vinden. De Voorzitter. Die hebben wij niet bij tientallen. De heer Groeneveld. Die hebben wij wel. Ik heb straks het voorbeeld genoemd van de Lichtfabrieken. Daar zijn reeds verscheidene jongere klerken ontslagen, die zelf natuurlijk de leiding van den dienst niet op zich kunnen nemen, maar men kan uit het aan de Lichtfabrieken verbonden personeel wel iemand tijdelijk of voor goed nemen voor dit doel en dan kunnen de klerken, die er zijn, opschuiven. Dat brengt aan de Lichtfabrieken geen stagnatie. De zaak draait toch wel. Als de man, die onmisbaar heet, ziek mocht worden, dan krijgen wij toch ook wel gas en electriciteit. Bij dergelijk bedrijf kan er wel een administratief ambtenaar uitgelicht worden. Maar niet alleen daar doch ook bij de Secretarie of bij de afdeeling Belastingen of waar dan ook is wel iemand te vinden in het bezit van de bekwaamheid voor de admini stratie van den Markt- en Havendienst. De Voorzitter. Het is thans laat geworden en het zou, naar het mij voorkomt, de voorkeur verdienen om deze bespreking van avond voort te zetten. Dan kunnen wij kalm doorgaan en dan zal ik den heer Groeneveld in de eerste plaats gelegenheid geven zijn rede voort te zetten. De heer Groeneveld. Kunnen wij deze zaak nu niet afdoen? De Voorzitter. Ik zie er geen kans toe. Ik geloof, dat het beter is van avond de beraadslaging voort te zetten. De heer van der Lip. M. d. V. Ik vind de zaak te belangrijk om haar nu overhaast af te doen. De heer van Hamel. M. d. V. Ik zou er ook voor zijn om de beraadslaging van avond voort te zetten. De Voorzitter. Ik acht het beter van avond terug te komen om deze zaak verder te behandelen. Ik zou nog wel willen ingaan op de argumenten van den heer Groeneveld, want ik meen, dat hij dwaalt, te goeder trouw. Het is in het belang van de gemeente, dat deze zaak niet overhaast wordt afgedaan. Wij moeten er niet zoo licht over denken. Ik zal dan nu in omvraag brengen de vraag, of wij heden avond al dan niet zullen terugkomen. Met 15 tegen 10 stemmen wordt besloten de vergadering te schorsen en haar des avonds voort te zetten. Vóór stemmen: de heeren van Hamel, Meijnen, Splinter, Oostdam, Wilbrink, Stijnman, Huurman, Bisschop, Heemskerk, Sanders, Eikerbout, Pera, Mulder, van der Lip en Kuivenhoven. Tegen stemmen: de heeren Kooistra, Piekaar, Groeneveld, van Eek, Mevrouw Dubbeldeman—Trago, de heeren Eerdmans, Wilmer, Bots, van Stralen en Sijtsma. De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds 81 uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8J uur. Thans zijn alleen afwezig: de heeren de Lange, Dubbeldeman, Knuttel en mevrouw van Itallievan Embden. Aan de orde is voortzetting van de behandeling van punt 20 der agenda. De beraadslaging wordt hervat. De heer Groeneveld zet zijn rede voort en zegt: M. d. V. Er is nu gezegd, dat het salaris, hetwelk bepaald is voor den tijdelijken directeur, geen verband houdt met het feit dat hij wachtgeld geniet. Als men dat zegt, dan moet ik het wel gelooven, maar het neemt toch niet weg, dat die mijnheer bij zijn sollicitatie heeft aangeboden de functie van directeur waar te nemen desnoods tegen een belooning van ƒ1500.Dit staat zwart op wit en kan niet ontkend worden. Ook staat in zijn sollicitatie, dat hij directeur wil worden. Er staat volstrekt niet in, dat hij solliciteert voor een be trekking van tijdelijk directeur; neen, zijn bedoeling is directeur te worden. Nu kan het wel zijn, dat hij bij de bespreking met Burge meester en Wethouders er ten slotte genoegen medegenomen heeft dat hij alvast tijdelijk wordt aangesteld, maar hij heeft toch het doel om directeur te worden. Het blijkt uitdrukkelijk uit zijne sollicitatie. Nu blijf ik er bij, dat deze man daarom niet geschikt is om te adviseeren omtrent de reorganisatie. Hij moet er in zijn eigen belang bij blijven, dat een directeur noodzakelijk is. Nu zullen wij waarschijnlijk met iedereen, aan wien wij de leiding van den dienst opdragen, in hetzelfde geval komen te verkeeren, als die man de bedoeling heeft directeur te worden. Indien degene, wien tijdelijk de leiding van den dienst wordt opgedragen, plan heeft directeur te worden, is hij niet geschikt om omtrent de reorganisatie te adviseeren, want dan is die persoon niet onbevooroordeeld. De beste oplossing was om de taak van directeur tijdelijk op te dragen aan iemand, die absoluut geen kans heeft tot directeur te worden benoemd. Het is mij bekend, dat de tegenwoordige directeur in geen geval langer directeur wil blijven dan tot 1 Januari 1923. De heer Sijtsma. Ik heb straks andere berichten gekregen. De heer Groeneveld. Dat is mogelijk, maar volgens de berichten, welke ik uit zijn eigen mond heb, wenscht hij geen dag langer dan tot 1 Januari directeur te blijven. De heer Sijtsma. «Directeur", dat is juist. De heer Groeneveld. Hij blijft in elk geval nog een maand in dienst en in dien tijd kunnen zijn adviezen worden inge wonnen. Ook daarmede zal men voorzichtig moeten zijn en ik ^zal zeggen waarom. Men zal den tegenwoordigen directeur er*moeilijk toe krijgen te adviseeren, dat een directeur van den Markt- en Havendienst overbodig is, want daarmede zou hij min of meer erkennen, dat hij zelf sedert een reeks van jaren overbodig was geweest. Ofschoon ik eventueele adviezen van den tegenwoordigen directeur op hoogen prijs stel, meen ik toch, dat men bij de beoordeeling van die adviezen in aanmerking dient te nemen, dat ook hij ten opzichte van deze zaak niet onbevooroordeeld is. Men zal die adviezen van hem zeker moeten vragen, want hij is vrijwel de eenige man, die van de zaak goed op de hoogte is, omdat hij een reeks van jaren directeur is geweest. Waar de heer van Resteren, aan wien men tijdelijk de leiding van dezen dienst wil op dragen, er op heden nog niets van weet en zich er misschien wel kan inwerken, maar toch niet in een korten tijd de ervaring kan krijgen, welke de tegenwoordige directeur heeft, blijf ik mijn voorstel handhaven, dat de dienst moet worden gaande gehouden met het personeel, dat er is, desnoods aan gevuld door andere ambtenaren, die meer speciaal met de administratie bekend zijn, en dat dan ten spoedigste tot reorganisatie moet worden overgegaan. Er kan dan geschieden wat gedaan moet worden, hetzij men den dienst bij een of anderen tak van dienst onderbrengt, hetzij men op andere wijze een oplossing aan de zaak geeft. De heer van Hamel. M. d. V. Na den verbitterden aanval, waaraan Burgemeester en Wethouders en hun voorstel hebben blootgestaan, zij het mij vergund ook enkele woorden te wijden aan de verdediging van het voorstel. Mijns inziens is er geen aanleiding om Burgemeester en Wethouders verwijten te maken zooals verscheidene sprekers reeds hebben gedaan. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend in deze naar hun beste weten te moeten handelen en dat zij den persoon van den heer van Resteren, die solliciteerende was, op den voorgrond stellen en aan hem de betrekking tijdelijk wen- schen op te dragen, vind ik heel verklaarbaar. Wanneer ik terugdenk aan mijn loopbaan in het college, dan heb ik, evenals Burgemeester en Wethouders, althans eenigen van hen, de meest gunstige herinneringen aan de diensten, die de heer van Resteren in zijn vroegere functie heeft bewezen. Hij heeft getoond te zijn een man van zeer goede capaci teiten, een man met een helder inzicht, een man met een groote energie en een man met een buitengewone plichts betrachting en tact; vele van die eigenschappen zijn noodig om een goed Markt- en Havenmeester te zijn. Men heeft wel gesproken van een haven meester, maar ik zou er toch vooral ook op willen wijzen, dat hier de markt-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 19