480 MAANDAG 27 NOVEMBER 1922. gelijk aan 4/s van het vastgestelde traktement, niet te doen om een koopje, maar, als wij iemand gaan benoemen voor tijdelijk, dan kunnen wij dat doen op een lager salaris er staat nu eenmaal 4/s in de verordening, maar, als er 3A stond, zouden wij hebben voorgesteld 3U en daarvoor was in dit geval te meer reden, omdat het misschien mogelijk zal zijn om op den duur het salaris van den directeur van den Markt- en Havendienst te verminderen. Daarom was het niet gewenscht 3800.te geven. De beschuldiging van den heer Groene- veld, dat wij ons tegenover het Rijk niet fair zouden gedra gen, is onjuist, want het is ons volstrekt niet orn dat Vb gedeelte van het Rijk te doen. Er is gezegd, dat wij zoo iemand nooit kwijt raken, maar wat zou er tegen zijn hem te behouden, als hij het werk goed doet? Nu wil de heer Wilbrink, dat er iemand van de Licht fabrieken wordt genomen, maar daarvan zou wel sprake kunnen zijn, als er daar iemand op wachtgeld werd gesteld... De heer Wilbrink. Zij zetten ze niet eerst op straat. De Voorzitter. Er moet niemand uit, voor zoover ik weet. De menschen, die solliciteeren naar een betrekking van f 3800.willen een hoogere betrekking hebben. De heer Kooistra. En zij worden dan vervangen door anderen. De Voorzitter. Ik heb thans het woord en u niet! Het is hun te doen om de hoogere betrekking. Men moet toch niet zoo tegen Burgemeester en Wethouders spreken alsof zij te kwader trouw zijn. Ik kan op mijn woord van eer verklaren: zonder iemand te willen weren of te wil len tekort doen heb ik gezegd: het gemeentebelang eischt, dat wij iemand krijgen, die los staat en verder geschikt en handig is. Er is geen quaestie van dat wij aan dezen persoon zouden vastzitten; wij staan ten aanzien van hem zoo vrij als iets. Desnoods zou men kunnen ingaan op het denkbeeld van den heer Eikerbout, dat er niemand anders zal komen dan een adjunct-directeur, die veel minder krijgt dan vier vijfden want een ander, bijvoorbeeld iemand van de Lichtfabrieken, die 3000.verdient en in vasten dienst is, kunnen wij niet anders dan in vasten dienst benoemen. Ik zou ook willen vragen: waar haalt een ambtenaar 'van de Lichtfabrieken in eens de geschiktheid vandaan om zich met de leiding van dezen dienst te belasten? De heer Groeneveld. En de politie dan? De Voorzitter. De politie heeft er zeer veel mede te ma ken. De politie werkt op de markt steeds samen met de marktautoriteiten. Een inspecteur van politie is voor dit werk geschikter dan een bureau-ambtenaar. Ik begrijp niet wat er tegen is dat wij iemand benoemen, ten aanzien van wien wij zoo los mogelijk staan. Er zit een idee van wantrouwen voor, men zoekt er iets verkeerds achter. Ik begrijp niet, hoe de heeren en speciaal de heer Groeneveld zoo zijn opgetreden en hoe men het tegenover zijn eigen geweten kan verantwoorden om te denken dat hier menschen zitten, die willens en wetens bedriegeüjke en verkeerde dingen doen. Het is mij een raadsel. Het zou niet in mijn hoofd opkomen zoo ergerlijk als dit voorstel hier bestreden is op te treden, een voorstel, waarbij men is uit gegaan hiervan, dat wij te doen hebben met een man, van wien wij weten dat hij bekwaam is en tegenover wien wij volkomen los staan, zoo los als wij tegenover iemand maar kunnen staan. De heeren moeten weten wat ze doen. In den dienst moet met Januari voorzien worden en dat hebben Burgemeester en Wethouders ook moeten bedenken. Het geheele plan zit logisch in elkaar. De heer Sijtsma. Dan hadt u de reorganisatie eerder kun nen tot stand brengen. De Voorzitter. Neen, dat hebben wij niet kunnen doen. Het heeft tot op het laatste nippertje dubieus gestaan, of de heer Romanesko zou afgekeurd worden. Het heeft zeer lang geduurd; de heer Romanesko is langen tijd niet zeker ge weest, dat hij afgekeurd zou worden. De heer Romanesko, die zelf den dienst heeft uitgebreid, kan niet dadelijk zeggen: nu ga ik voorstellen den dienst in te krimpen. Ik hoop, dat de Raad ervan verzekerd iè, dat de quaestie zoo royaal en eerlijk mogelijk door Burgemeester en Wet houders behandeld is; men moet niet optreden zooals door sommige sprekers is gedaan. Ik wil wel verklaren, dat het voor de eerste maal is dat ik dergelijke klanken van meer dan eene zijde tegenover Burgemeester en Wethouders heb hooren uiten. De heer Kooistra. M. d. V. Wat de interruptie van zoo even betreft, wil ik zeggen, dat u volkomen het recht hebt iemand op zijn plaats te zetten daarvoor zijt gij voorzitter maar ook anderen interrumpeeren en daaraan wordt niet die aandacht geschonken. Ik wensch verder even in te gaan op het argument, van de zijde van Burgemeester en Wethouders aangevoerd, dat de menschen, die naar deze betrekking van 3800.sollici teeren, niet uit hun tegenwoordige betrekking kunnen worden gezet. Neen, zij worden niet uit hun betrekking gezet, maar men vergeet, dat die ambtenaren door opschuiving kunnen en moeten worden vervangen en er dan aan zulk een bedrijf promotie plaats heeft. Nu zeggen Burgemeester en Wet houders wel, dat het hun om bezuiniging te doen is, maar, als aan mijn wensch wordt voldaan, geeft dat ook bezuiniging, omdat de persoon, die zou worden benoemd, uit welk bedrijf hij ook zou worden gehaald, kan worden vervangen door een klerk of een hulpklerk. Bovendien, waar het voornemen bestaat om met Januari eenige hulpklerken aan den dijk te zetten, zou men hier een middel hebben om een van dié slachtoffers te redden. Daarom heb ik bij wijze van inter ruptie willen zeggen, dat wij rekening moeten houden met het ontslag, dat de menschen krijgen, en met het feit, dat de ambtenaren door het systeem van opschuiving kunnen worden vervangen, zoodat, als er iemand uit den gemeentedienst in deze betrekking werd benoemd, een reeds ontslagen hulpklerk weer kon worden aangesteld. De Voorzitter. Het belang van den dienst schijnt er niet op aan te komenmaar bovendien, gesteld dat iemand uit een anderen tak van dienst wordt aangesteld in plaats van den heer van Resteren en dat tot dien persoon na een half jaar wordt gezegd, dat men hem niet meer noodig heeft, waar moet hij dan blijven? De heer Eerdmans. M. d. V. Ik ga van het standpunt uit, dat gij dien man niet noodig hebt, en mijn opzet is, dat ik vind, dat een college van bestuur, dat niet nu voor het eerst het roer van bestuur in handen heeft, maar reeds jaren over die dingen gaat, den dienst zoo moet beheerschen, dat het in staat is, zonder daarvoor een afzonderlijken ambtenaar aan te stellen, den dienst te reorganiseeren. Als een Wethouder daartoe niet in staat is, wordt het hoog tijd, dat hij weggaat. Hij is dan te duur; wij kunnen het niet betalen. Als men op 30 September weet, dat er met Januari een vacature voor de betrekking van directeur van den Markt en Havendienst komt, kan men wel voor de brugwachters en voor het havenpersoneel tijdig een nieuwen dienst in elkander zetten zonder dat een ambtenaar moet worden aangesteld, die een reorganisatie zal voorbereiden. Kan men dat niet, dan moet men niet tot ons zeggen: gij weet er niets van. Wij hebben wel degelijk geïnformeerd en ik ben precies op de hoogte De Voorzitter. Er moet toch iemand de betrekking tijde lijk waarnemen. De heer Eerdmans. Ik heb mij precies op de hoogte gesteld van hetgeen de post van directeur van den Markt-en Haven dienst is. Die post is volstrekt niet zóó zwaar (uit uw eigen woorden, Mijnheer de Voorzitter, blijkt dat) dat zij door iemand van zooveel omvattende capaciteit zou moeten worden waargenomen. Gij hebt zelf gezegd, dat de Markt- en Havenmeester best iemand kon zijn van de bestaande haven- rechercheurs. Als men een regeling treft voor de geldelijke controle en deze bij den Gemeente-ontvanger of bij den inspecteur van de gemeentebelastingen onderbrengt, dan zou dat een zeer eenvoudige weg zijn. De Markt- en Havencom missie gaat dien weg uit en nu meen ik, dat, als men het werkelijk met de bezuiniging meent, men in dat opzicht zijn bekwaamheid ook eens moet toonen. Kan men dat niet, dan is het hoog tijd, dat men weggaat. De heer Groeneveld. M. d. V. Als lid van de Markt- commissie weet ik er een weinig van wat de betrekking van den directeur beteekent en ik heb ook wel eens de admini stratie op het kantoor gezien, ik geloof, dat menig Raadslid de betrekking van directeur te licht aanslaat; zoo eenvoudig als menigeen denkt is die niet, maar buitengewone eigen schappen worden er toch niet voor vereischt. Men moet een ontwikkeld man hebben en die zijn er binnen Leiden bij tientallen te vinden. Men behoeft daarvoor zeker niet naar den Haag te gaan. Dat is niet noodig. Iedereen is er niet geschikt voor en gemakkelijk is het ook niet, maar men zal er toch zeker een aantal vinden. Waarom het de heer van Resteren moet zijn, ik weet het niet. Hij is politie-inspecteur geweest en adjunct-inspecteur bij de Visscherijen, maar de. vraag is of hij ook op admini stratief gebied iets weet en kan. In het algemeen is een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 18