MAANDAG 27 NOVEMBER 4922.
477
Havendienst op zich te nemen. Als men iemand uit het be
drijf der Lichtfabrieken of uit een ander bedrijf geheel of
gedeeltelijk los maakt en aan hem de administratie opdraagt,
zal die Markt- en Havendienst zeer goed kunnen functioneeren,
zoolang men het over de reorganisatie niet eens is. Men
bindt zich dan aan niemand en aan niets. Is de reorganisatie
totstandgekomen, dan is de Raad vrij om al dan niet iemand
tot directeur van den Markt- en Havendienst te benoemen.
Ik heb de eer een voorstel in te dienen, dat ik u, mijnheer
de Voorzitter, zal overhandigen.
De Voorzitter. Ik heb de volgende voorsteilen ontvangen:
een, van den heer Groene veld, luidende:
»De Raad verzoekt B. en W., zoolang de reorganisatie van
den Markt- en Havendienst nog niet tot stand is gekomen,
dezen dienst gaande te houden met aanwezig Gemeente-
personeel."
en een, van den heer Wilbrink, luidende:
sÜndergeteekende stelt voor punt 20 van de Agenda aan
te houden; Burgemeester en Wethouders uit te noodigenom
aan de verschillende bedrijven van de Gemeente, speciaal aan
de Lichtfabrieken, een onderzoek in te stellen of daar niet
iemand is te vinden, die de betrekking van Directeur van den
Markt- en Havendienst tijdelijk waar kan nemen."
De beide voorstellen worden voldoende ondersteund en
maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal niet zoo lang spreken als
de heer Groeneveld, ook omdat ik mij zeer wel kan vereenigen
met tal van argumenten, die hij gebezigd heeft, met zijn
zakelijke argumenten, natuurlijk niet met datgene, wat hij tot
u op minder vriendelijke wijze gericht heeft.
Toch ook ik heb mij zeer verrast gevoeld, toen ik deze
voordracht onder de oogen kreeg.
Burgemeester en Wethouders schrijven, dat de heer van
Resteren zich tot hen gewend heeft met het verzoek in aan
merking te mogen komen voor de opdracht om het college
van advies te dienen omtrent de reorganisatie van den Markt
en Havendienst. Dit lijkt mij zoo vreemd; er waren te Leiden
ook wel liefhebbers, onder anderen ook bij de politie, die zich
afvroegen: hoe moeten wij solliciteerenEn toen wist iemand
uit den Haag reeds wat Burgemeester en Wethouders wilden?
Dat heeft mij verbaasd en met den heer Groeneveld heb ik
er iets achter gezocht.
Ik heb gedacht: wil men den heer van Resteren, die nu
eenmaal bij de inspectie der Visscherijen niet meer noodigis,
hier onder dak brengen?
Ik ken den heer van Resteren sinds jarenik weet, dat hij
een plichtgetrouw ambtenaar is en dus ook hier zijn werk
naar behooren zal vervullenmaar als men hem hier inhaalt,
dan zal zijn advies ongetwijfeld wezen, daarvan ben ik over
tuigd: het ambt van directeur moet behouden blijvenen dan
zal de heer van Resteren directeur worden, en de zaak zal
op de gewone wijze doorgaan.
Naar wat ik zoo af en toe gehoord heb en op grond van
het onderzoek, dat ik daarnaar heb ingesteld, ben ik tot de
slotsom gekomen, dat er gereorganiseerd zal kunnen worden
op een manier, die de gemeente veel minder geld zal kosten,
en daarom stel ik voor, dat Burgemeester en Wethouders
eens een zelfstandig onderzoek instellen en dan komen met
reorganisatievoorstellen, die zij zelf wenschelijk achten. Mocht
dan blijken, dat het niet met een eenvoudiger formatie kan
en dat er weder een directeur zal moeten zijn, dan zullen wij
alsnog kunnen overgaan tot oproeping van sollicitanten en een
benoeming. Wij moeten niet beginnen met vooraf iemand er
bij te halen, aan wien wij eigenlijk als het ware gebonden
zijn. Het zou zeer dwaas zijn, wanneer wij zeidendie mijnheer
heeft zijn advies gegeven en nu moet hij öf heengaan öf een
betrekking aanvaarden, die hem niet past.
Ik zou dus willen, dat Burgemeester en Wethouders zoo
spoedig mogelijk met een reorganisatievoorstel kwamen. Het
liefst had ik, dat de heer Romanesko daarbij nog adviseerde
en zoolang de zaak gaande hield. Ran dit niet, dan zou ik
evenals de heer Groeneveld willen, dat men naar iemand
uitkeek, die de administratieve werkzaamheden, welke aan den
dienst verbonden zijn, zoolang waarnam totdat Burgemeester
en Wethouders met een eigen voorstel zouden komen.
De heer Wilbrink. M. d. V. In de Marktcommissie heb ik
mij tot zekere hoogte kunnen vereenigen met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, echter onder het allergrootste
voorbehoud. De heer Groeneveld en de heer Pera, onze voor
zitter, zullen zich herinneren, dat ik mij er mede vereenigd
heb dat de heer van Resteren voor deze functie zou worden
voorgedragen, als hetzij op het Stadhuis, hetzij aan de
gemeentebedrijven niemand was te vinden, die deze betrek
king tijdelijk of voorgoed zou kunnen waarnemen, en een
ernstig onderzoek zou worden ingesteld of niet een zoodanig
persoon ware te vinden. Voordat ik in de commissie mijn
stem aan dit voorstel gaf, is mij door den voorzitter beloofd,
dat een dergelijk ernstig onderzoek zou worden ingesteld.
Toevalligerwijs ben ik zelf ook niet stil blijven zitten; ik heb
ook mijn licht opgestoken en ik heb eens geïnformeerd of
aan de bedrijven voor deze betrekking niet iemand zou zijn
te vinden. En toen ik vernam, dat daar hoogstwaarschijnlijk
zeer geschikte krachten voor deze betrekking waren, heb ik
het advies gegeven: wacht het maar af, want Burgemeester
en Wethouders zullen in elk geval inlichtingen inwinnen en
komen vragen of er bij u niet iemand is, die geschikt kan
worden geacht voor die betrekking en die gemist zou kunnen
worden. Men heeft gewacht, maar een dergelijke informatie
is door Burgemeester en Wethouders nooit aan dat bedrijf
ingewonnen. Mij een weinig bezwaard gevoelende, omdat ik
onder dat voorbehoud was meegegaan met het voorstel, zooals
het in de Marktcommissie was gebracht, heb ik er met den
heer Pera over gesproken en deze zeide overtuigd te zijn,
dat er onder hen, die in gemeentedienst zijn, geen menschen
waren te vinden, geschikt voor de waarneming van deze
betrekking. Waar ik echter van het tegendeel overtuigd ben,
kan ik deze zaak niet onbesproken laten voorbijgaan.
Voor mij staat de zaak aldus. Men dringt alierwege op
bezuiniging en versobering aan en ik wensch daaraan mede
te doen. Die bezuiniging en die versobering moeten komen
in den algemeenen opzet van alle diensten, zoo, dat deze,
als het mogelijk is, met minder personeel worden uitgevoerd.
Maar indien men tot versobering wil komen door vermindering
van het personeel, dan is daarvoor noodig de medewerking
van het overblijvende personeel. Als de hoofden van dienst
een plan opmaken, volgens hetwelk bepaalde personen kunnen
worden gemist, indien het werk op eenigszins eenvoudiger
wijze wordt uitgevoerd, kunnen zij van het ondergeschikte
personeel slechts dan de noodige medewerking daarvoor ver
krijgen, indien zij een goeden geest onder het corps weten
te behouden. Wanneer men echter bij het openvallen van
betrekkingen, waarvoor geschikte personen in dienst van de
gemeente zijn, begint met voor te stellen personen te be
noemen, die niet in dienst van de gemeente zijn, ja zelfs
hun, die in gemeentedienst zijn, niet eens de gelegenheid
te geven naar die betrekkingen te solliciteeren, dan raakt
men absoluut op den verkeerden weg. Als een hoofd van
dienst versobering op zijn programma heeft geschreven in
dien zin, dat van 3 ambtenaren er 1 moet verdwijnen, omdat
die gemist kan worden, terwijl de 2 overblijvenden moeten
medewerken om te zorgen, dat die derde werkelijk gemist
kan worden, dan is die medewerking niet te verkrijgen, als
die 2 overblijvende ambtenaren het gevoel hebben, dat op
ongemotiveerde wijze de man, met wien zij tot dusverre
hebben samengewerkt, aan den dijk wordt gezet.
Ik zeg »op ongemotiveerde wijze", want dat is het geval,
waar hier iemand wordt aangesteld, die niet in den gemeente
dienst was. Het is iemand, die in Rijksdienst is en op wacht
geld wordt gesteld. Ik wil de argumentatie van den heer
Groeneveld niet overnemen, waar deze zegt, dat het Burge
meester en Wethouders er om te doen is om voor een koopje
uit te zijn en zij daarom met dit voorstel komen. Men mag
op die manier niet insinueeren. Indien er werkelijk niemand
in den gemeentedienst was te vinden, die voor deze betrekking
in aanmerking kon worden gebracht, en deze man voor
tijdelijk werd aangesteld, waarom zou hij dat dan niet aan
vaarden; maar bij mij staat voorop, dat aan de rechten, die wij
voor onze op wachtgeld te stellen ambtenaren mogen voor
behouden, in geen geval mag worden tekort gedaan. Daarom
geef ik den Raad in overweging het voorstel, dat ik gedaan
heb, aan te nemen, zoodat alsnog een onderzoek zal worden
ingesteld om een ambtenaar, in dienst van de gemeente,
tijdelijk met deze betrekking te belasten.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb voor een deel met
groote belangstelling en sympathie kennis genomen van de
stukken, die ter lezing gelegen hebben.
Ik heb daaruit geleerd, dat het college of de betrokken
Wethouder er van doordrongen is, evenals de Commissie
voor het Marktwezen, dat deze dienst wel kan worden gereor
ganiseerd en dat daarop wel kan bezuinigd worden.
Dit is ook wel hoogst noodzakelijk. Wanneer wij nagaan
de cijfers, welke op den markt- en havendienst betrekking
hebben, dan zien wij dat speciaal datgene wat betrekking
heeft op het havenwezen ons zeer nadeelige posten biedt.
De inkomsten van den markt- en havendienst beloopen
volgens de ons voorgelegde begrooting ruim 109.000.maar
de onkosten, om deze inkomsten te verkrijgen, bedragen niet
minder dan 93000.Dus om een voordeel van 16000.
te verkrijgen moet een zeer groot aantal duizenden guldens
uitgegeven worden.
Van die inkomsten komt evenwel het leeuwendeel van de
marktgelden; niet minder dan ƒ64000.is daarvoor geraamd.
Of de opbrengst dat bedrag ten slotte zal bereiken, hangt van