476 MAANDAG 27 NOVEMBER 1922. De heer Sijtsma. M. d. V. Wij zouden dit ontslag toch wel bijvoorbeeld tegen een maand later kunnen verleenen? De Voorzitter. Neen, dat is onmogelijk. De heer Romanesko heeft zijn ontslag op tijd aangevraagd en het gaat niet aan om iemand, die wegens gezondheidsredenen is afgekeurd, in dienst te houden. Er bestaat, zooals ik reeds zeide, geen verband tusschen deze beide agendanummers, al mag de heer Sijtsma nu het een met het ander in verband brengen. Men kan den heer Romanesko het ontslag, waarop hij instantelijk staat, niet weigeren. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XX. Voorstel in zake de tijdelijke opdracht van de functie van Directeur van den Markt- en Havendienst. (Zie lng. St. No. 359.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Groeneveld. M. d. V. Ik wil even de geschiedenis van deze zaak nagaan, omdat de stukken in de Leeskamer niet volledig waren; die zijn eerst later op mijn verzoek bijgevuld. Daardoor zullen misschien verschillende Raads leden niet alles weten, maar het is aldus: voordat sollicitanten voor deze betrekking waren opgeroepen, heeft de heer van Resteren uit den Haag de vrijmoedigheid genomen voor deze betrekking te solliciteerendat wil dus zeggen: voordat andere wellicht ook geschikte candidaten gelegenheid hadden gehad aan de sollicitatie mede te doen. De heer van Resteren heeft in zijn sollicitatiestuk medegedeeld, dat hij bij het Rijk in dienst is tegen een salaris van 5000.per jaar en wel als adjunct-inspecteur van de visscherijendat die betrekking binnenkort wordt opgeheven en hij dan 3500.wachtgeld krijgt onder de bepaling, dat, indien hij eventueel een betrekking aanvaardt, waaraan een hoogere wedde dan 1500.verbonden is, het meerdere van het wachtgeld wordt afgetrokken. Deze mijnheer heeft zich voor deze betrekking aangeboden en zegt, dat hij op een hoog salaris geen prijs stelt, als hij aan wachtgeld en salaris te zamen maar f 5000. krijgt. Desnoods is die mijnheer dus bereid om de directie van den markt- en havendienst tegen 1500.per jaar op zich te nemen. Ik kan dat aanbod niet bewonderen. Er lijkt mij wat immoreels in te zittenhet riekt naar onderkruiperij. Daar tegen kan niemand concurreeren, als die mijnheer gebruik maakt van het wachtgeld, dat hij van het Rijk krpgt, om zich ver beneden het geldend loon voor een betrekking aan te bieden. Ik gevoel er niets voor om van dat aanbod gebruik te maken en ik geloof, dat een werkgeefster als de gemeente Leiden dat ook niet mag doen. Wellicht zouden wij van Burgemeester en Wethouders het voorstel hebben gekregen om dien mijnheer op een jaarwedde van f 1500.— aan te stellen, indien de salaris-verordening zich daartegen niet had verzet en belet om met minder te beginnen dan met 4/s van het vastgestelde salaris. Burge meester en Wethouders stellen dan ook voor zoover te gaan als de salarisverordening toelaat en dien man aan te stellen op een jaarwedde van 4/s van het vastgestelde salaris. Ik geloof niet, dat wij dien weg mogen opgaan. Als wij iemand aanstellen, moeten wij hem het salaris geven, dat hem voor die betrekking toekomt, en mogen wij geen rekening houden met andere bronnen van inkomsten, welke hij heeft. Gaan wij dien weg op, dan zit er in deze zaak inderdaad heel wat perspectief en dan kunnen enorme sommen bespaard worden. Men kan dan ook rekening houden met iemands particuliere inkomsten en die op zijn salaris in mindering brengen. Ik zou in dit verband een schitterend idee aan de hand kunnen doen, namelijk om dergelijke betrekkingen aan te besteden en ze dan aan de laagste inschrijvers te gunnen. Zoo kan men duizenden en duizenden bezuinigen. De Voorzitter. Ga nu niet op dat onderwerp door! Gij vergist u absoluut in de mentaliteit van dien man. Er is een stemming tegen Burgemeester en Wethouders gewekt alsof zij dingen doen, die niet behoorlijk zijn, maar ik zou haast zeggenzooais de waard is vertrouwt hij zijn gasten Gaandeweg wordt het heusch al te erg. De heer Groeneveld. In de Marktcommissie heb ik ongeveer hetzelfde gezegd en toen heb ik die bezwaren van de zijde van Burgemeester en Wethouders niet gehoord. Dan zal ik maar geduldig afwachten, totdat Burgemeester en Wethouders straks uitleggen wat er precies wel aan de hand is. Er is geen enkele reden om dezen mijnheer een lager salaris te geven dan voor deze betrekking bepaald is en wanneer men dit doet, dan doet men het omdat hij nu eenmaal van het Rijk wachtgeld krijgt, maar daarvoor geeft het Rijk toch geen wachtgeld. Ik wil ook wel zeggen, dat, wanneer de Raad dit voorstel mocht aannemen, ik dan van plan ben om de Algemeene Rekenkamer van deze zaak in kennis te stellen, dat het Rijk door middel van het wachtgeld een gemeentelijk ambtenaar gedeeltelijk betaalt. Daarvoor wordt niet door het Rijk het wachtgeld gegeven. Een andere vraag is: waarom moet nu voor deze zaak die mijnheer van Resteren benoemd worden? In de gedrukte stukken staat, dat hij bezit eigenschappen, welke hem »ten volle" geschikt maken voor deze betrekking. Welke die eigenschappen zijn, welke hem ten volle voor de betrekking geschikt maken, daaromtrent vinden wij geen woord. Ik ben zeer belangstellend te vernemen wat die eigenschappen dan zijn. Hij is inspecteur van politie geweest; dat weten wij, maar is dit een eigenschap, die iemand geschikt maakt voor de betrekking van directeur van den Markt-en Havendienst? De heer van Resteren is onder-inspecteur der Visscherijen, maar is dat een betrekking, die iemand geschikt maakt voor deze betrekking? De heer van Resteren weet van den Leidschen Markt- en Havendienst niets niemendal. Hij zal wel eenige algemeene ontwikkeling hebben en het is mogelijk, dat hij zich in dezen dienst zou kunnen inwerken, maar dergelijke menschen met zoodanige algemeene ontwikkeling zijn er bij tientallen te vinden. Daarvoor behoeft men niet naar den Haag te gaan. Men heeft ze bij het gemeentelijk ambtenarenpersoneel bij tientallen. Daar zal men heusch wel iemand kunnen uitzoeken, die die algemeene ontwikkeling heeft. Ik begrijp er niets van, waarom men dan juist dien mijnheer van Resteren uit den Haag moet hebben. Hij heeft zich zelf aangeboden, zegt de heer Sijtsma. Ja, tegen een zacht prijsje! Burgemeester en Wethouders schrijven, dat de heer van Resteren hen zal moeten adviseeren in zake de reorganisatie van den Markt- en Havendienst. Op dit oogenblik weet hij er niets van; hij zal zich in deze zaak moeten inwerken en na verloop van tijd, als hij dat gedaan heeft, zal hij Burgemeester en Wethouders en den Raad adviseeren omtrent de reorganisatie. Dat zullen wij geduldig afwachten; het onderzoek zal een poosje duren, want. zoolang het onderzoek duurt beschermt hij zich zelf er tegen dat zijn salaris, althans zijn inkomen, van ƒ5000.op ƒ3500. daalt. En als hij eindelijk gereed is met zijn onderzoek, dan zal hij natuurlijk tot de ontdekking zijn gekomen, dat een directeur van den Markt- en Havendienst dringend nood zakelijk is; anders zou hij immers zijn eigen grat graven. Men kan van dien mijnheer toch niet verlangen, dat hij aan den Raad zal adviseeren, dat hij zelf als directeur van dezen dienst overbodig is; dat is van iemand wel wat veel gevergd. En is het eenmaal zoover, dat vaststaat dat er een directeur van dien dienst moet komen, dan moet hij het worden. Hij heeft zich dan eenmaal in den gang van zaken ingewerkt en dan wordt het idioot dat wij een ander zouden gaan benoemen, die zich opnieuw in de zaak zal moeten gaan inwerken. Is hij benoemd, dan heeft de gemeente een strop, want de man is 53 jaar oud en is door het Rijk goeddeels versleten; over tien jaar is de zaak uit! Het spreekt vanzelf, dat iemand, die in andermans dienst 53 jaar is geworden, door ons niet meer in gemeentedienst moet worden genomen of wij moeten ver plichting tegenover hem hebben. Dat is geen bezuiniging, maar een nadeel voor de gemeente. Ik geloof, dat hetgeen hier voorgesteld wordt niet noodig is. De Markt- en Havendienst zal waarschijnlijk moeten worden gereorganiseerdik kan niet precies overzien hoe dat gebeuren moet, maar ik kan mij voorstellen, dat reorganisatie noodig is. Natuurlijk zullen wij daarover moeten worden geadviseerd, maar waarom nu juist de heer van Resteren dat moet doen, die er zelf niemendal van weet, begrijp ik niet. In elk geval is het niet noodig om, zoolang de reorganisatie niet is totstand gekomen, de leiding van den dienst op te dragen aan iemand buiten Leiden. Hebben wij hem tijdelijk benoemd en doet hij geen idiote dingen, dan komen wij niet gemakkelijk meer van hem af. Het lijkt mij zeer goed mogelijk den Markt- en Havendienst gaande te houden met het personeel, dat er thans is. Bijzondere bekwaamheden worden daarvoor niet vereischt; er is eenige algemeene ontwikkeling voor noodig, maar menschen, welke die bezitten, zijn er bij de vleet. Het is mijns inziens mogelijk, dat het gewone dagelijksche werk, de zoogenaamde buitendienst, wordt waargenomen door het personeel, dat reeds bij den Markt- en Havendienst werkzaam is. Wellicht heeft men bij dien dienst geen geschikte admini stratieve kracht, maar die heeft de gemeente onder haar ambtenarencorps bij tientallen. Om zulk een persoon te vinden, behoeven wij niet lang te zoeken. Aan de Lichtfabrieken, waar men bezig is kantoorpersoneel op te ruimen, is het zeer goed mogelijk, dat men een administratief ambtenaar vindt, die bekwaam genoeg is om het kantoorwerk van den Markt- en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 14