434
MAANDAG 6 NOVEMBER 1922.
waaronder wij leven. Zoolang de menschen, zegt hij, al is
het een heel slecht dak, maar dan toch een dak boven het
hoofd hebben, dan is dat beter dan dat zij met huji gezinnen
op straat worden gezet en tot hen wordt gezegd: schuil nu
maar achter een boom!
De toestand, zooals die thans is, kan zoo niet blijven en,
als de heeren afdoende middelen aan de hand willen doen
zij moeten niet in den wilde schermen zullen Burgemeester
en Wethouders daarnaar gaarne luisteren. Wij hebben alle
mogelijke pogingen aangewend, maar de Minister heeft ten
slotte gezegd, dat hij er niet aan denkt om eenig bedrag toe
te staan voor de opruiming van krotwoningen, omdat daar
voor de tijd nog niet is gekomen.
De heer van Eck. Schande.
De heer Mulder. Dat moet u niet mij zeggen maar dat
moet u naar den Haag telegrafeeren.
De heer Dubbeldeman. U is de vertegenwoordiger van die
klasse.
De heer Mulder. Wat overigens het bouwen van huizen
aangaat, voor het derde kwartaal van dit jaar hebben wij
met ontzaglijke moeite een bijdrage van het Rijk voor het
bouwen van arbeiderswoningen los gekregen en evenzoo voor
het vierde kwartaal. Maar, zooals wij nog weder pas in de
bladen hebben kunnen lezen, de Minister wordt hoe langer
hoe zuiniger en hij maakt het bedrag, hetwelk hij wil toe
staan voor den bouw van arbeiderswoningen, door de om
standigheden gedrongen, hoe langer hoe kleiner.
Nu zijn dikwijls de bouwvereenigingen, die op het oogen-
blik bezig zijn met te trachten woningen te bouwen, zelf
oorzaak dat er geen woningen komen, want als men dien
menschen zegt: de Minister staat niet toe, dat die woningen
meer kosten dan zooveel of zooveel, dan storen ze zich dik
wijls niet daaraan. Ze krijgen den raad van Burgemeester en
Wethouders: dient spoedig uw plan in; rekent daarbij op
dit of dat bedrag, dan is er nog kans dat het door het Rijk
wordt toegestaan. En als dan plannen gemaakt zijn, dan
blijkt, dat de woningen nog eenige honderden guldens meer
kosten, zoodat de tijd weder voorbijgaat, want de Minister
staat daarvoor geen geld toe; de kosten zijn dan te hoog.
Worden die plannen op raad van Burgemeester en Wethou
ders veranderd en goedkooper gemaakt, dan heeft de Minister
onderwijl weder gezegd: ik geef weder zooveel minder als
algemeene regel.
Dus het is geen lolletje. De heeren schijnen dat zoo te
beschouwen; ze hebben blijkbaar in die ellende nog heel
grooten schik.
Zij moeten in deze geen verwijt tot Burgemeester en Wet
houders richten; wij hebben hier te doen met ministerieele
bepalingen, waartegen wij machteloos staan; daaraan kunnen
wij absoluut niets doen.
De heer Dubbeldeman heeft ook gezegd, dat er bij den
heer de Lange of bij Burgemeester en Wethouders sprake
was van opschuiving. Er moest een opschuiving plaats heb
ben. Daarmede zijn wij het volmaakt eens en wij trachten
ook dien kant uit te gaan, maar daartoe zijn twee dingen
noodig. Wij moeten meer woningen krijgen, en die richting
gaat het thans uit, en verder moeten wij hebben de mede
werking van de woningbouwvereenigingen.
Voor het oogenblik staan wij wat betreft den verderen
woningbouw machteloos, tenzij men wil, dat de Raad de
gemeenteschatkist maar openzet en maar raak bouwt. Tot
hen, die aldus redeneeren, moeten wij zeggenmet u kunnen
wij op dit stuk geen zaken doen, want als wij op die manier
aan den eenen kant honderd menschen helpen aan een
woning, dan zouden wij aan den anderen kant maken dat
een aantal menschen en misschien wel meer dan honderd, er
uit moeten, niet direct uit hun woning maar in dezen zin'
dat het voor hen financieel onmogelijk zou worden langer te
Leiden te blijven.
De heer Wilmer. Nu het debat uitloopt op een algemeene
bespreking van het vraagstuk der krotwoningen, zou ik ook
nog iets in bet midden willen brengen.
Ik wil onderstrepen de uitlating van den Wethouder; ook
ik vind het jammer dat van deze allerellendigste zaak, waar
onder zoovele menschen lijden, een soort van grapje wordt
gemaakt en dat daarbij partijen, in deze de S. D. A. P. en de
C. P., tegen elkaar staan te schelden en niet, doordrongen
van de groote ellende, deze zaak nuchter en kalm beschouwen.
Ik ben het volmaakt eens met de heeren aan den over
kant en zeg met den grootsten ernst, dat die krotten moeten
verdwijnen, en, wanneer niet in een vorige Raadsvergadering
voorstellen dienaangaande waren ingediend, dan zou ik een
voorstel indienen.
Bezuiniging is altijd een heel moeilijk punt en ik weet,
dat Burgemeester en Wethouders, als zij willen bezuinigen,
steeds menschen tegenover zich vinden, die zeggen: op dit
punt moogt gij niet bezuinigen en op dat punt moogt gij
niet bezuinigen. Ik aarzel echter niet te verklaren, dat naar
mijn meening bij het opruimen van de allerergste krot
woningen, welke gesignaleerd zijn in het rapport der Gezondheids
commissie, niet mag worden bezuinigd. De belastingen in deze
gemeente zijri hoog, wij lijden allen daaronder, ieder van
ons persoonlijk vindt het bezwaarlijk om de belasting op te
brengen, maar wij mogen het toch niet kunnen verdragen,
dat een dergelijke toestand als in het rapport der Gezondheids
commissie wordt geschetst, wordt gehandhaafd. Al moesten
wij meer belasting betalen, hoe noodlottig dat ook zou zijn,
als menschen van beschaving moeten wij ons niet tevreden
stellen met musea, maar in de eerste plaats de beschaving
daarin zoeken, dat de menschen niet wonen, ik zeg niet: in
arme huizen, want ideale woningen kunnen wij niet krijgen
en wij kunnen ook niet, zooals de heeren aan den overkant
willen, iedereen in een villa laten wonen, maar niet wonen
in woningen, waar het ongedierte aan alle kanten uit kieren
kruipt of waar het vocht van alle kanten door de muren
sijpelt, zooals in het rapport van de Gezondheidscommissie
wordt geschetst. Desnoods zullen wij eenige huizen moeten
bouwen om de menschen uit die krotwoningen daarin onder te
brengen. Evenals wij armenhuizen bouwen, waar de aller
armste menschen onderdak worden gebracht, zouden wij ook
huizen kunnen bouwen, waar den allerarmsten gezinnen een
onderdak werd verschaft. Al krijgen wij het opschuivings
systeem, dan zullen die gezinnen toch geen geld hebben om
zich een betere woning te verschaffen en daarom moeten wij
zorgen voor huizen, waar die allerarmsten worden ondergebracht.
Het klinkt misschien erg vreemd, maar hetgeen ik zeg is
doordacht; ik heb er meermalen ernstig over gedacht en ik
zou mij niet verantwoord achten, als ik deze woorden hier
niet sprak. Ik vind mij in geweten verplicht er naar te
streven, dat die allerellendigste krotwoningen worden opge
ruimd en vervangen door andere. Ik weet wel, dat het geen
ideale menschen zijn, en zij, uit die woningen gehaald zijnde,
niet ineens beste burgers van de maatschappij zullen worden.
De heer Knuttel. Er zijn goede menschen bij; ik ken er
een paar.
De heer Wilmer. Zeker, maar door de omgeving zijn
velen van die menschen moreel achteruitgegaan en zij zullen
in een andere omgeving waarschijnlijk niet ineens beter
worden, maar een troost is deze, dat hun kinderen wellicht
beter zullen zijn dan zij, omdat zij in een ander milieu
worden opgevoed dan waarin men thans leeft.
Ik zou Burgemeester en Wethouders dan ook in overweging
willen geven te bedenken of er niets aan te doen is om die
allerellendigste krotten op te ruimen en van gemeentewege
woningen te laten bouwen, waarin die menschen konden
wonen tegen een huur, welke zij thans betalen. Het kunnen
eenvoudige woningen zijn, als het maar niet voor de gezond
heid en zeden zoo verderfiijke woningen zijn als waarin die
menschen thans vertoeven.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik moet er even den vinger
op leggen, dat de Wethouder is begonnen met mij te verwijten,
dat ik mij opgewonden heb, maar een oogenblik later heeft
gezegdgij hebt er schik vanHoe is dat met elkander te
rijmen Wij maken er geen grapje vanwij hebben dat nog
nooit gedaan, maar wat de Wethouder te berde brengt, zijn
flauwiteiten, dat is kletskoekIk durf dat zeggen en ik neem
er niets van terug! De zaak is veel te ernstig om haar op die
wijze te behandelen. De Wethouder zegt, dat Burgemeester en
Wethouders nu op verbetering dier woningen kunnen aan
dringen, maar daarom gaat het niet. Wij hebben niet een
voorstel vóór ons tot woningverbetering, maar wel een voor
stel om den termijn van ontruiming voor een 25-tal woningen,
die door de Gezondheidscommissie zijn afgekeurd en ten
aanzien waarvan door Burgemeester en Wethouders indertijd
is voorgesteld ze af te breken, omdat ze niet te verbeteren
waren, desnoods met zes maanden te verlengen. Ik heb
destijds gezegd, dat van afbreken geen sprake kon zijn, tenzij
andere maatregelen werden genomen om in de behoefte aan
woningen te voorzien, maar van die maatregelen is niets ge
komen. De heer Mulder zegt wel, dat die woningen moeten
worden afgebroken en, als de tegenwoordige bewoners er uit
gaan, niet meer zullen mogen worden bewoond, maar den
vorigen keer heb ik het reeds gezegd en ik herhaal het, dat
er afgekeurde woningen zijn, die aan de gemeente in eigen
dom toebehooren en heden ten dage nog worden bewoond.
Dat is een eeuwig schandaal 1 Wil er sprake zijn van afbreken
van deze 25 woningen, dan moet men in elk geval eerst in
staat zijn 19 woningen te vinden, waarin de menschen kunnen
worden opgeborgen, die wonen in de 19 woningen, welke
reeds jaren geleden zijn afgekeurd. Zoolang u dat niet hebt
kunnen doen, zeg ik: u komt hier met flauwiteiten en niets
anders.