MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. 433 Er wordt aan de leden der sociaal-democratische fractie zoo dikwijls verweten, dat zij hier met voorstellen komen waarvan men zegt: ge derft daarmede alleen te komen, omdat ge weet, dat de Raad ze toch niet aanneemt. Maar wat moet de Raad eigenlijk zeggen van een college, dat de Raad voorstellen laat slikken waarvan het op zijn duimpje kan weten dat ze niet tot uitvoering zullen kunnen komen? Dat moesten de sociaal-democraten eens doen! Welk een boom zou er dan opgezet worden over de slechtheid van die menschen Burgemeester en Wethouders hebben kunnen weten dit staat voor mij vast dat het onmogelijk zou zijn om die 25 woningen in den loop van 6 maanden te kunnen laten ontruimen. Ze weten zeer goed, dat het woningtekort hier nog zoo groot is, dat er in de eerste jaren nog geen sprake van afbreken zal kunnen zijn! Nu wil ik aannemen, dat Burgemeester en Wethouders te goeder trouw gemeend hebben, dat ontruiming binnen 6 maan den mogelijk zou geweest zijn, maar dan staat het toch vast dat zij niet weten hoe groot het woningtekort is en dat is nog veel erger. Ik zou zeggen: hadden zij nu maar alvast voorgesteld om den termijn van ontruiming van deze per- ceelen met tweemaal zes maanden te verlengen, want het staat wel vast, dat, als Burgemeester en Wethouders met niets anders dan woorden komen, zij over 6 maanden weder een dergelijk voorstel zullen moeten doen. Of de volkshuisvesting daarmede gebaat zal zijn, betwijfel ik ten sterkste. Men moet gaan bouwen en daarom wil ik, in navolging van den heer Knuttel vragen, hoe het zit met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders op mijn voorstel. Dit is temet jarig! Het wordt tijd, dat er praeadvies op komt. In dezelfde vergadering van 20 Februari 1922 is door den heer Huurman gezegd: »Het zal wel aan mij liggen, maar het voorstel van den heer Dubbeldeman is mij niet duidelijk. Hij heeft getracht het toe te lichten, maar het heeft op mij weinig indruk ge maakt. Ik begrijp niet, welk bezwaar er bestaat thans mede te gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en deze woningen alvast onbewoonbaar te verklaren en verder te wachten totdat het rapport van de Gezondheidscommissie verschenen is. Als er dan aanleiding is om tot verdere onbe woonbaarverklaring over te gaan, dan kan dit toch geschieden. Het is mij niet duidelijk, waarom met de onbewoonbaar verklaring van deze woningen gewacht moet worden." Als de heer Huurman thans aanwezig was het spijt mij, dat hij er niet is dan zou ik hem gevraagd hebben begrijpt ge het nu wel? Met dat gebaar van 25 woningen te willen afkeuren heeft men mijns inziens getracht dat komende rapport zoo'n beetje te verdoezelen. Had men mijn voorstel aangenomen en dit voorstel zoo lang in portefeuille gehouden, dan hadden wij ook de gelegenheid gehad om dat rapport te bespreken, de gelegenheid daartoe is ons nu feitelijk ontnomen. Ik weet wel, wij hadden den Raad verlof kunnen vragen een interpellatie tot Burgemeester en Wethouders te mogen richten en de Raad zou ons dat wel toegestaan hebben, maar het was gemakkelijker en eenvoudiger geweest als mijn voor stel destijds was aangehouden en ons en ook den Raad de gelegenheid was gegeven om dat rapport in zijn geheel te bespreken. Dan zou het waarschijnlijk toch eenigszins anders zijn gegaan, dan het nu gegaan is. Om dit te illustreeren wil ik even voorlezen hetgeen de heer de Lange in de vergadering van 20 Februari 1922 heeft gezegd omtrent de toelichting tot mijn voorstel: »Naar mijn gevoelen loopt de heer Dubbeldeman thans ontijdig vooruit op de behandeling van het voorstel, hetwelk hij gedaan heeft bij de behandeling der begrooting, en geeft hij aan dit voorstel van Burgemeester en Wethouders afme tingen, welke het eigenlijk niet toekomen." En verder zegt de heer de Lange: »De heer Dubbeldeman heeft een zeer nauw verband ge legd tusschen dit voorstel en een rapport van de Gezond heidscommissie, waaromtrent hij het een en ander heeft vernomen, onder andere dat het persklaar ligt. Ik kan mede- deeleri, dat de vorige week bij Burgemeester en Wethouders een rapport der Gezondheidscommissie is ingekomen, en ik heb het idee, dat de Gezondheidscommissie volstrekt niet van plan is het te laten drukken. Nu is evenwel de opvatting van den heer Dubbeldeman omtrent dat rapport geheel anders dan de werkelijkheid. Het rapport houdt niet in een nieuw voorstel tot onbewoonbaarverklaring." Ik moet constateeren, dat alles wat de toenmalige Wet houder de Lange hier gezegd heeft gelogenstraft is door de practijk. Dat rapport is wel gepubliceerd en de Gezondheids commissie heeft wel voorstellen gedaan om aan de ellende tegemoet te komen. Wij hebben ook daarna van Burgemeester en Wethouders geen syllabe meer gehoord. Je moet ze maar proeven, zegt de koopman, en zoo is het hier ook gesteld. Het spreekt vanzelf, de sociaal-democratische Raadsfractie kan niet tegen dit voorstel stemmen; dat is een onmogelijk heid. Men kan, zoolang men geen betere woningen heeft, diè menschen niet op straat zetten, maar het wordt toch tijd, dat men hier met wat anders komt dan alleen met woorden De heer Mulder. M. d. V. De heer Dubbeldeman spreekt heel duidelijk, zelfs een beetje aan den opgewonden kant. Ik begrijp niet waarom hij dat doet. De heer Dubbeldeman. Gij woont niet in een krot en ik ook niet. De heer Mulder. Juisl, als wij dan ook in debat komen, behoeven wij geen van beiden een groote stem op te zetten. De heer Dubbeldeman. Gij zult voor deze zaak niets ge voelen De heer Mulder. Neen, natuurlijk gij wel Dit daargelaten, ik meen, dat de heer Dubbeldeman zelfs het zal moeten toejuichen, dat de Gezondheidscommissie zich er mede bemoeit, een onderzoek instelt en een verklaring aflegt, dat die woningen feitelijk onbewoonbaar zijn. De Gezondheidscommissie heeft het werk gedaan, dat zij doen moet krachtens de wet, en de heer Dubbeldeman weet wel, dat zij zich dan met de gevolgen, welke daaruit voortvloeien, niet inlaat. Maar welk nut zit er nog in, al weten wij, dat in de practijk van afdoening geen sprake kan zijn? Dit, dat Burgemeester en Wethouders kunnen aandringen op verbe tering van die woningen, wat in enkele gevallen wel succes heeft, zoodat de woningen in elk geval in eeti ietwat betere conditie komen. Die verbeteringen zullen slechts van tyde- lijken aard moeten zijn, omdat zij een gevolg zijn van den toestand op woningbouwgebied, waarin wij leven. Maar het is toch goed, dat die onbewoonbaarverklaring wordt uitge sproken, want daardoor wordt aan de eigenaren de pas afgesneden om de tegenwoordige bewoners er uit te drijven en ze dan door andere menschen te laten bewonen. De heer Dubbeldeman. Dat doen zij tocher wonen er meer in. De heer Mulder. Het is een kwestie van zes maanden en dan zal het bewonen niet langer worden toegestaan. Wat wij dau zullen doen, weten wij niet. Het is niet van mij te vergen, dat ik dat zal weten, en Burgemeester en Wethouders weten het ook niet. Ook de heeren Knuttel en Dubbeldeman weten het niet. De heer Knuttel. Wij weten het wel. De heer Mulder. Wij weten het niet, maar gij evenmin. De heer Knuttel. Men kan in zes maanden heel wat bouwen. De heer Mulder. Dan moet gij zeggen waar het geld vandaan moet komen. De heeren weten trouwens, dat dit met de zaak zelve niets te maken heeft. Het is een feit, dat de Amsterdamsche Wethouder de Miranda.... Ja, de heeren roepen nu o! maar het zijn hun eigen menschen. De heer Knuttel. De mijne gelukkig niet! De heer Mulder. De heer de Miranda heeft gezegdzonder een enkel streepje te halen door onze beginselen, moeten wij bij de opruiming van krotten nuchtere menschen zijn. De heer van Stralen. Zeg eens wat de heer de Miranda daarnaast heeft gedaan. De heer Knuttel. De menschen uit hun huizen zetten! De heer Dubbeldeman. Wij worden van twee kanten be- kampt. De heer Knuttel. Dat komt, omdat gij van twee walletjes wilt eten! De Voorzitter. Als de heeren zoo voortgaan schors ik de vergadering. Laten de heeren die kwestie's buiten den Raad onderling uitmaken, maar thans moet den heer Mulder gelegenheid worden gegeven zijn rede voort te zetten. De heer Mulder. De heer de Miranda heeft zeer nuchtere beschouwingen gegeven, voortkomende uit de omstandigheden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 5