223 spreiden van verbrandingsproducten door de Electrische Centrale en de Vuilverbranding, welk adres in de Raadsver gadering van 17 Juli j. 1 om praeadvies in Uwe handen is gesteld, hebben wij de eer' U het volgende te berichten. De klacht over het verspreiden van aschdoelen door de Stedelijke Fabrieken is niet geheel ongegrond, maar elke fabriek, die met stoomketels werkt, zal nu eenmaal in mindere of meerdere mate door stofverspreiding eenigen overlast aan de omwonenden veroorzaken. Het is duidelijk, dat een omvangrijk bedrijf als de Lichtfabrieken, die als hoofd grondstof kolen gebruiken en als bij- en afvalproducten cokes en slakken opleveren, daarop geen uitzondering vormt, al moet er op worden gewezen, dat de asch, waarover wordt geklaagd, in vele gevallen van andere fabrieksschoorsteenen in de omgeving der klagers afkomstig zal zijn. De tot den Baad gerichte klacht zal dan ook in elk fabriekskwartier, hier of elders, nu en dan vernomen worden. Hierbij zij opgemerkt, dat de klachten hoofdzakelijk de electrische centrale moeten betreffen. In de inrichting voor vuilver branding toch is een stofafscheiding aanwezig het rook kanaal van den oven naar den schoorsteen is zeer lang en bezit stofzakken, waaruit de fijnere asch regelmatig in gesloten wagens wordt afgetapt. Alleen een zeer fijn poeder wordt nog medegevoerd en verlaat met de gassen den schoorsteen, doch kan niet den grooten hinder veroorzaken waarover geklaagd wordt. Dit geschiedt door de zwaardere aschdeeltjes, welke afkomstig zijn van de electrische centrale en die scherp en korrelig zijn, zooals asch, door locomotieven uitgeworpen. De reden hiervan is grootendeels gelegen in de omstandigheid, dat de oude ketels thans overbelast zijn, hetgeen tengevolge heeft, dat de rookgassen met veel grootere snelheid door de kanalen jagen, dan bij normale belasting het geval is en waardoor ook de zwaardere asch- deelen door den schoorsteen worden afgevoerd. Hieruit volgt, dat de overlast, en daarmede de klachten, reeds zullen verminderen na de binnenkort te verwachten ingebruikneming van het nieuwe ketelhuis. Teneinde evenwel het euvel verder nog zooveel doenlijk te beperken, hebben wij met den Directeur der Fabrieken verschillende bijzondere middelen tegen de aschverspreiding overwogen. Ben daarvan is het stoken met kolen van een zeer laag aschgehalte, waaruit het fijne stof is uitgewas- schen. De opwekkosten voor de electriciteit zouden hierdoor echter zoodanig stijgen, dat aan toepassing van dit middel niet valt te denken, te minder, waar de kostbare stookin richtingen der fabrieken geheel op het verwerken van minder waardige kolen zijn berekend. Een ander middel tot beperking van het vliegaschbezwaar is een aschvanger, welke de asch uit den rook moet ver wijderen. Over de werking van deze inrichting toegepast in de centrale te 's Gravenhage, voor zoover ons bekend de eenige, die bijzondere maatregelen tegen het hier besproken euvel heeft genomen kunnen nog geen definitieve resul taten vermeld worden en toepassing daarvan lijkt ons der halve thans nog niet gewenscht. Een derde middel, eveneens te 's-Gravenhage aangewend, bestaat uit eeu aschafzuiging, welke langs pneumatischen weg de asch, die in de rookkanalen neerslaat, verwijdert, waardoor wordt voorkomen, dat deze asch bij het schoon- blazen van de pijpen, omschakelen van ketels, als anders zins, in den rook terecht komt en over de omgeving wordt verspreid. Door aanschaffing van dit toestel, waarmede een uitgave van ongeveer 10.000.zal zijn gemoeid, zal, naar wij vertrouwen, de hinderlijke stofverwekking voor een belangrijk deel worden voorkomen, zoodat, wanneer daarbij het nieuwe ketelhuis in bedrijf is gesteld, het vliegasch bezwaar zooveel mogelijk zal zijn beperkt. Het ligt in ons voornemen tot de aanschaffing van een asehafzuiger als hierbedoeld over te gaan. Wij geven Uw College in overweging, den Eaad van het bovenstaande mededeeling te doen en daarbij voor te stellen het adres van H. G. v. d. Sande Bakhuyzen voor kennis geving aan te nemen. Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, J. A. Bots, Voorzitter. E. Schotman, Secretaris. Aan Heeren Burgem. en Weth. van Leiden. Aan den Eaad der Gemeente Leiden. EdelAchtbare Dames en Heeren! Ondergeteekenden verzoeken Uw College beleefd doch dringend afdoende maatregelen te treffen tegen den overlast die hun wordt aangedaan door de verbrandingsproducten, welke door de gemeentelijke Vuilverbranding en Electrische Centrale in de atmosfeer worden gebracht. Zooals aan het gemeentebestuur bekend is, wordt dit bezwaar al sedert verschillende jaren gevoeld, en onder geteekenden vertrouwen dan ook dat spoedig afdoende maatregelen getroffen zullen worden, om het op te heffen. Met de meeste Hoogachting, UEd. Dw. dn. H. G. v. d. Sande Bakhuyzen. Leiden Juni 1922. (Volgen de namen van nog 540 adressanten). N°. 359. Leiden, 20 November 1922. Bij zijn ter visie liggend adres verzoekt de heer J. Eomanesko, Directeur van den Markt- en Havendienst, hem met ingang van 1 Januari 1923 ontslag uit zijn ambt te verleenen. Aangezien daartegen noch bij de Commissie voor het Markt wezen noch bij ons College bezwaren bestaan, geven wij U in overweging, den heer J. Eomanesko. met ingang van 1 Januari 1923 eervol ontslag als Directeur van den Markt en Havendienst te verleenen. In dit verband deelen wij U mede, dat bij ons College de vraag is gerezen, of het niet wenschelijk zou zijn, om, ten einde ook op dit gebied zoo mogelijk tot bezuiniging te geraken, in den markt- en havendienst eenige wijziging te brengen. De beantwoording van de vraag, in welke richting een daartoestrekkende reorganisatie zich zal moeten bewegen bijv. of de markt- en havendienst bij een anderen diensttak, hetzij bij den Gemeente-Ontvanger, hetzij bij den Inspecteur der Gemeentebelastingen, kan worden onder gebracht; of inkrimping van personeel b.v. door het laten vervallen van de functie van Adjunct-directeur mogelijk is, enz. dit alles eischt nauwkeurig onderzoek en overweging, waarmede uit den aard der zaak eenige tijd gemoeid is. Waar het nu niet doenlijk is, de bedoelde reorganisatie reeds met 1 Januari a. s. kant en klaar te hebben, het integendeel wellicht gewenscht zal blijken, de verschillende plannen aan de praktijk te toetsen, verdient het aanbeveling, om in afwachting van de definitieve nadere regeling van den markt- en havendienst, tijdelijk iemand te belasten met de functies van den Directeur van dezen diensttak, die dan tevens ons College van advies kan dienen in zake de voor genomen reorganisatie. Nu heeft de heer W. A. van Kesteren, Onderinspecteur der Visscherijen te 's-Gravenhage, zich tot ons College ge richt met het verzoek voor eene opdracht, als hierbedoeld, in aanmerking te mogen komen. Wij hebben dit verzoek ernstig overwogen en meenen, dat er alle reden bestaat er op in te gaan. De heer van Kesteren is sedert een tiental jaren in zijn tegenwoordige functie werkzaam en was te voren gedurende 15 jaren als inspecteur van politie in dienst van deze gemeente; hij is dus met Leiden en de toestanden hier ter stede op de hoogte. Hij bezit voorts, naar het ons toeschijnt, eigenschappen, welke hem voor zijn nieuwe taak ten volle geschikt maken. Aangezien de opdracht met het oog op eventueel in den dienst te brengen wijzigingen, uiteraard slechts een zuiver tijdelijk karakter zal dragen, ligt het in ons voornemen zijn bezoldiging overeenkomstig art. 9 van de salarisverordening te bepalen op 4A gedeelte van de aan- vangswedde (ƒ3800), aan de betrekking van Directeur van den markt- en havendienst verbonden. De heer van Kesteren, wien wegens opheffing van zijn betrekking door het Eijk ontslag met behoud van wachtgeld is aangezegd, is bereid tijdelijk de directeursfunctie op bovengenoemde voorwaarde op zich te nemen. Zooals gezegd, geschiedt de opdracht in afwachting van en met het oog op de voorgenomen reorganisatie van den markt- en havendienst; in geen enkel opzicht wordt mits dien door deze tijdelijke opdracht vooruitgeloopen op de beslissing of, en zoo ja op welke wijze, definitief in de ver vulling van de functie van directeur zal worden voorzien. Hiertoe zullen wij U dan ook te zijner tijd, als de reorga nisatieplannen vasten vorm hebben gekregen, een nader voorstel doen. Ten slotte merken wij nog op, dat het de bedoeling is, dat de heer van Kesteren zieh reeds met December a.s. op de hoogte komt stellen van de aan zijn functie verbonden werkzaamheden, ten einde daarbij nog van de voorlichting van den aftredenden Directeur gebruik te kunnen maken. Dit zal geschieden zonder bezwaar voor de gemeentekas; slechts zullen den heer van Kesteren, die in den Haag woont, reis- en verblijfkosten dienen vergoed te worden op den voet van de in het Eeisbesluit neergelegde Eijksregeling. Behalve de reiskosten zal hem dan gedurende de maaud

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 38