222
De behandeling van dit voorstel werd evenwel in Uwe Ver
gadering van 28 Februari 1921 op ons verzoek aangehouden
op grond van alsnog door Gebrs. van Hoeken tegen het
plan ingebrachte bezwaren.
Sindsdien zijn ook door de N.V. Machinefabriek „Overrijn",
v/h. Monhemius en Haentjes, alhier, bedenkingen tegen het
ontwerp geopperd, terwijl door de woningbouwvereniging
„Ons Doel" een plan tot bebouwing in de wijk achter den
Zijlsingel werd ingediend. Een en ander maakte nadere
overweging en wijziging van ons oorspronkelijk voorstel
noodzakelijk.
De als gevolg van het door „Ons Doel" ingediende bouw
plan noodig geworden wijziging bestaat hierin, dat in het
Zuid-Oostelijk deel van het stadsgedeelte achter den Zijlsingel
alsnog twee nieuwe straten in het uitbreidingsplan worden
opgenomen, te weten een straat, loopende West-Oost onge
veer in het verlengde van de Oosterdwarsstraat, en een
straat, in Noordelijke richting ongeveer rechthoekig op deze
laatste straat staande. Tegen opneming in het uitbreidings
plan van deze beide straten bestaat geenerlei bezwaar.
De bedenkingen, ingebracht door de N.V. Machinefabriek
„Overrijn", zijn van tweëerlei aard. Vooreerst verzoekt deze
vennootschap de evenwijdig aan den Ouden Rijn ontworpen
12 Meter breede straat zuidwaarts te verleggen, teneinde
aan genoemde fabriek en aangrenzende industriëen gelegen
heid tot uitbreiding te geven. Aanvankelijk achtten wij
geen voldoende aanleiding aanwezig om tot deze verlegging
welke ook reeds door de N.V. Gebrs. van Hoeken's
Houthandel was gevraagd en in ons praeadvies van 4 Fe
bruari 1921 (Ingek. Stukken no. 47) is besproken te be
sluiten, doch bij nadere overweging komt ons dit verzoek
wel voor inwilliging vatbaar voor, te meer, waar aan de
verlegde, op gunstig terrein komende, straat aan beide
zijden huizen kunnen worden gebouwd, terwijl dit bij den
oorspronkelijk geprojecteerden weg slechts aan één zijde
het geval is.
In de tweede plaats verzoekt de naamlooze vennootschap
vaststelling van de rooilijn langs het noordelijk gedeelte
van den Zijlsingel op een afstand van 12 M. uit de boo-
menrij. Op dit verzoek behoort naar onze meening niet te
worden ingegaan. Het bestaande uitbreidingsplan toch schrijft
ten aanzien van alle singels een breedte van 15 M. voor
en wij zien, met de Commissie van Fabricage, geen reden
den eenmaal gestelden eisch van 15 M. los te laten voor
dit gedeelte van den Zijlsingel, die op andere plaatsen reeds
tot 15 M. verbreed is.
Ook de N.V. Gebrs. van Hoeken's Houthandel, alhier,
heeft bezwaren ingediend tegen de voorgestelde wijzigingen
van het uitbreidingsplan. Met den ook door haar uitgespro
ken wensch in zake het zuidwaarts verleggen van de noor
delijke dwarsstraat, die evenwijdig aan den Ouden Rijn
loopt, is, gelijk uit het hierboven medegedeelde blijkt, thans
rekening gehouden.
Wat de overige bedenkingen van deze naamlooze vennoot
schap betreft, herinneren wij er aan, dat het tot op de
indiening van ons oorspronkelijk voorstel waarnaar hier
kortheidshalve moge worden verwezen niet was gelukt
aan de bezwaren van Gebrs. van Hoeken op bevredigende
wijze tegemoet te komenin het U destijds ter vaststelling-
aangeboden ontwerp A was mitsdien de voorgenomen be
bouwing op het zuidelijk gedeelte van perceel K n°. 3072
(zie kaart A) gehandhaafd, terwijl alleen het noordelijk
gedeelte werd bestemd voor bedrijfsdoeleinden. Eerstbedoelde,
in het verlengde van de Waardstraat liggende, weg toch
moest behouden blijven, teneinde de zoozeer gewenschte
verbinding van de nieuwe bouwblokken der „Eensgezindheid"
in Noordelijke richting met de Waardstraat te verzekeren.
Thans is evenwel een oplossing van deze quaestie ver
kregen; de naamlooze vennootschap heeft zich n.l. bereid
verklaard den op kaart C in blauw aangeduiden grond
kosteloos aan de gemeente over te dragen. Deze aanbieding
omvat een stuk straat over de volle breedte (10 M.) en
lengte, voor zoover noodig, ter verbinding van de Van
Speijkstraat met de Verlengde Oosterstraat, en tevens een
daarop uitkomende terreinstrook ter breedte van 5 M., die
de verbinding zal vormen van de Verlengde Oosterstraat
met de Waardstraat. Voorts is met de naamlooze vennoot
schap overeengekomen, dat het vrij en ongehinderd recht
van toegang van de aangeboden terreinstrook naar de
Waardstraat en den Zijlsingel bij de overdracht zal worden
vastgelegd. Dit aanbod kan onzes inziens worden aanvaard
en de beide in het uitbreidingsplan aanvankelijk op het
terrein van Gebrs. van Hoeken ontworpen straten kunnen
derhalve vervallen, zoodat dit terrein, met uitzondering dan
van het aan de gemeente af te stane deel, in zijn geheel
voor den bouw van loodsen en opslagplaatsen beschikbaar
kan blijven.
Ten slotte heeft Gebrs. van Hoeken's Houthandel nog
een bezwaar ingebracht tegen het wijzigingsontwerp van het
uitbreidingsplan, zooals dit met inachtneming van de boven
vermelde veranderingen door ons was vastgesteld en ter
visie gelegd (zie bijl. I). Zij heeft n.l. verzocht het eindpunt
van de ontworpen straat, welke van den Zijlsingel in Ooste
lijke richting, evenwijdig aan den Ouden Rijn, de perceelen
K Nos 702, 730, 732 en 3076 doorsnijdt, met behoud van
het beginpunt aan den Zijlsingel, in Zuidelijke richting te
verleggen. Alsdan zal het einde dezer straat vlak tegenover
den ingang van het opslagterrein der naamlooze vennoot
schap komen te liggen, hetgeen voor haar bedrijf wenschelijk
is. Bovendien zullen de bouwblokken dan een rechthoekigen
in plaats van een scheeven vorm kunnen verkrijgen, terwijl
voorts de oppervlakte van het terrein ten Noorden van de
straat, dat bestemd is voor uitbreiding der bestaande
industriëen, grooter zal worden, hetgeen eveneens als een
voordeel kan worden beschouwd. Het aanbrengen van de
verlangde wijziging, op de teekening (bijl. I) met een blauwe
stippellijn aangeduid, ontmoet derhalve geen bedenkingen.
Andere bezwaren zijn tegen het ontwerp niet ingekomen.
Behalve de bovenbesproken veranderingen, hebben wij in
het vroeger bij U ingediend ontwerp A nog deze wijziging
gebracht, dat de toekomstige breedte van de Rijnkade op
10 M. is bepaald. Volgens het tegenwoordige plan wordt de
bestaande rooilijn gehandhaafd en is geen verbreeding van
deze slechts 3 M. breede kade voorgeschreven. Waar echter
niet alleen de Oosterstraat, maar ook een verderop liggende
10 M. breede straat op de Rijnkade uitkomen, is het, ook
al zal daadwerkelijke verbreeding voorloopig wel uitblijven,
toch noodzakelijk voor de toekomst een breedte van 10 M.
vast te leggen. Aan den overkant van den Rijn, op het
Utrechtsch Jaagpad, en bij andere smalle kaden, als bijv. de
Schelpenkade en de Rijn- en Schiekade, is trouwens niet
anders gehandeld.
In het ontwerp tot vaststelling van een uitbreidingsplan
in de Waard zijn sinds ons voorstel van 1921 (Ingek.
Stukken no. 47) geene veranderingen gebracht.
Onder mededeeling, dat ook de Gezondheidscommissie zich
met ons gewijzigd voorstel kan vereenigen, geven wij U thans,
met intrekking van ons voorstel, opgenomen onder no. 47
der Ingekomen Stukken van 1921, overeenkomstig het ge
voelen van de Commissie van Fabricage, in overweging:
a. te besluiten tot kostelooze overneming in eigendom en
onderhoud bij de gemeente van den op de overgelegde
teekening C in blauw aangeduiden grond, kadastraal bekend
gemeente Leiden Sectie K nis 3520 en 3073 (ged.), een en
ander onder voorwaarde, dat de N. V. Gebroeders van
Hoeken's Houthandel het vrij en ongehinderd recht van
toegang van de over te nemen terreinstrook naar de Waard
straat en den Zijlsingel bij de akte van overdracht waarborgt;
b. over te gaan tot vaststelling van het op de bijlage I
aangegeven ontwerp tot herziening van het uitbreidingsplan
der gemeente beoosten den Zijlsingel en tot vaststelling van
een uitbreidingsplan in de z.g. Waard, voorzoover gelegen
tusschen de voormalige gemeentegrens en het Rijn-Schie-
kanaal, gelijk dit ontwerp, na op de secretarie ter inzage te
hebben gelegen, in verband met het ingekomen bezwaar
schrift nader is gewijzigd, alsmede tot vaststelling van de
rooilijnen, zooals die op bijlage I zijn aangeduid.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 350. Leiden, 9 November 1922.
In Uw op den 21sten November 1921 gehouden vergade
ring werd de gemeentelijke subsidie over 1921 voor de Vak
school der Vereeniging tot bevordering van de opleiding tot
instrumentmaker voorloopig vastgesteld op ƒ5204.
Thans verzoekt het bestuur bij zijn in de Leeskamer ter
inzage gelegd adres alsnog een aanvullende subsidie over dat
jaar van ƒ1381.63 te mogen ontvangen. Uit de bij het adres
behoorende toelichting, alsmede uit een daarbij overgelegd
afschrift van een schrijven van den Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen blijkt, dat het eindbedrag der
begrooting over 1921 aanmerkelijk is overschreden en dat
deze overschrijding voornamelijk is veroorzaakt door de ver
plichte verhooging van de salarissen der leerkrachten, terwijl
ook de toelagen aan de leerlingen een aanzienlijk hooger
bedrag hebben gevorderd, dan waarop aanvankelijk is gerekend.
Aangezien verder uit dat afschrift blijkt, dat het Rijk
in de meerdere uitgaven reeds een aanvullende subsidie heeft
verleend, kan o. i. tegen verhooging van de gemeentelijke
subsidie geen bezwaar bestaan. Wij vestigen er evenwel
Uwe aandacht op, dat de Minister het batig saldo van het
jaar 1920 ad 340.72 geheel in mindering brengt op de
Rijkssubsidie. Dat nu komt ons niet billijk voor. Bovendien
ligt het o. i. in het stelsel der Nijverheidsonderwijswet, dat