MAANDAG 6 NOVEMBER 1922.
459
stellen. Zoo geschiedde het ook nog in de vorige week met
iemand met 85.per week gezinsinkomsten.
Het verschaffen van inlichtingen door de organisatie's heeft
dan ook niet veel te beteekenen en daarom meenen wij, dat
de vakcentralen, die nog verder afstaan van die menschen
dan wel hun vakgenooten, nog minder zullen praesteeren.
Er is ook op gewezen, dat er zooveel werkloozenkassen zijn,
dat het Burgerlijk Armbestuur veel te veel werk heeft om
daarmede overleg te. plegen. Welnu, er zijn 5500 personen
aangesloten bij de werkloozenkassen; van het Burgerlijk Arm
bestuur trekken 227 uitgetrokkenen, dubbel uitgetrokkenen
en nog eerder uitgetrokkenen; verder zijn er 550 bedeelden.
Dus 227 op de 5500 is nog niet zoo schromelijk veel. Er zijn
meer werkloozen, maar die zijn nog bij hun werkloozenkassen.
Wat betreft het zoogenaamde misverstand, daarvan hebben
de heeren een geheel verkeerd idee. Het Burgerlijk Arm
bestuur had zijn eigen steunregeling en daarin hebben wij
verandering moeten brengen, opdat wij niet zouden komen
boven de maxima van den Minister wat betreft de uitkeering
en den duur daarvan.
Volgens de ministerieele regeling krijgen de werkloozen
eerst uit de werkloozenkas en dan wordt nog gedurende 24
weken een uitkeering gegeven. Dat is de uitkeering vari den
norm van 13.50. Na die 24 weken is het bij den Minister
gedaan.
Nu stonden wij er aldus tegenover. Er moest ook een tijd
perk gekozen worden. Het langste tijdperk, gedurende hetwelk
een Armbestuur volgens de Armenwet ondersteuning in eens
mag toestaan, is 13 weken. En deze termijn werd vastgesteld
voor de uitkeering volgens den norm van 13.50. Wij waren
ons zeer goed bewust, dat zulks korter was dan de 24 weken
van de ministerieele regeling, doch wij meenden een equivalent
te moeten stellen tegenover het feit dat de Minister na 24
weken de uitkeering stop zet, terwijl die bij het Armbestuur
volgens lageren norm steeds verlengd wordt. Als om een
voorbeeld te noemen bij mejuffrouw van Geer een sigaren
maker 24 weken uitkeering heeft genoten, is het afgeloopen;
bij het Burgerlijk Armbestuur is dat niet zoo. Er is dus geen
vergissing begaan, integendeel, alles is kalm beredeneerd en
overlegd.
Wat betreft hetgeen omtrent dien norm naar voren is
gebracht, in de regeling staat, dat wij in den regel niet boven
de uitkeeringen van de werkloozenkassen gaan, maar dat, als het
een bijzonder geval betreft, dit onder het oog kan worden
gezien. Ik moet in dit verband opmerken, dat tal van personen,
die thans als werkloozen worden gesteund, bij het Burgerlijk
Armbestuur geen onbekenden zijn en daarvan trekkende
waren. Daaraan zijn wij tegemoet gekomen door te bepalen, dat
voor degenen, die reeds bij ons onderstandgenoten en opnieuw
bij ons kwamen, de weken, gedurende welke zij uit anderen
hoofde hadden getrokken, niet meetelden voor den tijd,
gedurende welken zij als werkloozen waren ondersteund. Dat
is dunkt mij een royale behandeling.
Dat de menschen zoo vreeselijk zouden opzien tegen het
vragen van ondersteuning, ja, er zullen er bij zijn, maar
georganiseerde arbeiders zijn altijd, indien noodig, zoowel bij
particuliere instellingen als bij het Burgerlijk Armbestuur
ondersteund. Daarin steekt geen schande. Ik heb het reeds
meermalen geconstateerd, ook bij andere instellingen in de
gemeente is absoluut nooit die scheiding gemaakt. Neem de
Bank van Leening: of men georganiseerd is of niet, iedereen
gaat er heen dat is nu niet iets om op te bluffen om
er zijn panden te beleenen. Dat is met het Burgerlijk Arm
bestuur en met al de andere gemeentelijke instellingen ook zoo.
Ook over het confereeren met de vakcentrale's, waarover
gesproken is, moet ik iets opmerken.
In het begin hebben wij met die heeren gecorrespondeerd
en geconfereerd, maar in het gebouw op de Heerengracht is
een schrijfmachine, waartegen wij niet kunnen schrijven. Er
wordt in die brieven niet geredeneerd over de feiten, neen,
de heer van Stralen gebruikt een of ander beeld. Als men
dat mocht doen, zou men onmenschwaardig hard of hoe ook
handelen! Er wordt maar ondersteld, dat men dat doen zal.
En dan volgt de eene vraag na de andere. Dat vragen stellen
is gemakkelijk, maar om ze te beantwoorden, daarvoor is
geen tijd. Men kan begrijpen, dat, als men, waar het over
een aantal van 700 personen loopt, van elk ding een uit
legging moet geven, wij met het personeel, dat wij thans
hebben en dat bestaat uit twee vaste ambtenaren en vijf of
zes losse, niet kunnen volstaan.
Er is beweerd, dat de controle op de bedragen der uit
keeringen zoo slecht is. Ik kan den heer de Lange mede-
deelen, dat, als aan personen of gezinnen, die schijnbaar in
dezelfde omstandigheden verkeeren, uiteenloopende toeslagen
of uitkeeringen worden gegeven, daarvoor verschillende redenen
bestaan. Men kan daarvoor geen algemeenen regel treffen.
Onderstel, dat er twee pas gehuwde jongelieden zijn, die van
beide kanten een vader en moeder hebben, die er goed bij
zitten, dan maakt het voor ons een verschil uit tegenover
kinderen van niet welgestelde ouders. Zoo zijn er tal van
voorbeelden. Wij krijgen lijsten zonder dat er iets van de
omstandigheden bij geschreven wordt en als wij dan gaan
onderzoeken, dan verdwijnen somtijds de namen van de lijst
als sneeuw voor de zon.
De heer van Stralen heeft gesproken over het geval van
een schilder. Ik heb het rapport opgevraagd en daar was
opgeplakt een advertentie uit het Leidsch Dagblad, waarin
twee schilders gevraagd werden. Er is destijds ook geïnfor
meerd bij andere schildersknechts en hun is gevraagd, of er
voor schildersknechts werk te krijgen was, en het antwoord
waso ja, volop.
Gedurende 1 of 2 weken heeft die man een uitkeering
gehad en kreeg toen werk. In dien tijd boden zich 16 schilders
aan bij de Arbeidsbeurs, maar dat waren schilders, die van
het eene groote werk naar het andere gingen en die moesten
stempelen voor hun werkloozenkas om daaruit de enkele
werklooze dagen te kunnen trekken.
Dan wordt er aanhoudend op gewezen, dat de menschen,
die bij de werkloozenkas zijn aangesloten en naar het Burgerlijk
Armbestuur komen, uitgemergeld zijn; ze zijn al zoo lang
werkloos.
Dit is reeds sinds lang niet juist, om geen harder woord te
gebruiken. In vele vakken, het betreft meest bouwvakarbeiders,
zijn de menschen uitgetrokken geraakt in Januari, Februari, in
het algemeen in het voorjaar, maar die menschen hebben
een goeden zomer gehad en als die afgeloopen is dan komen
zij bij ons om een uitkeering. Het ligt voor de hand, dat
wij dan niet dadelijk zoo toeschietelijk zijn.
Ik wil hier eens noemen het geval van een jongen man,
die uitgetrokken was. Die kreeg niet zoo dadelijk uitkeering,
omdat wij wisten en hij ontkende dat later ook niet dat
het zoo was dat hij, een vakman, als bouwvakarbeider,
30 weken had gewerkt en ten minste een bedrag van 1500.—
had verdiend. Toen kregen wij een boozen brief: wij konden
toch begrijpen, dat een jonge bouwvakarbeider, die een goed
weekloon verdiende, er goed van leefde en geen geld weglegde.
Zoo iemand kan toch wat overhouden. Trouwens vele
menschen willen ook wel sparen. Indertijd heeft de heer
Oostveen hier gevraagd, of aan het kantoor van den Ontvanger
niet een spaarbank verbonden zou kunnen worden om het
sparen te bevorderen. Op de spaarbank brengen, zooals hij zeide,
in den regel niet in de kapitalisten; die hebben andere
kantoren om hun geld te beleggen. Men ga nu eens na, hoe
het aantal alleen der door de Leidsche Spaarbank uitgegeven
spaarbankboekjes stijgt. Ik geloof, dat het al ruim 13000 is.
Er mogen onder die spaarders een goed aantal niet natuur
lijke personen zijn, zooals vereenigingen, stichtingen, hofjes,
fondsen, enz., er blijkt toch uit dat over het algemeen de
menschen niet zoo zijn uitgeput, dat men een tafereel moet
ophangen alsof het zoo erg is.
Wat betreft het staan van de werkloozen op de Hoogewoerd,
als het kantoor om 10 uur open gaat, dan staan de menschen
er reeds om 9 uur. Dat heb ik zelf gezien.
De heer Piekaaf. Men moet maar honger hebben.
De heer Bots. Neen, ik heb dezelfde ondervinding opgedaan
bij het Katholiek Armbestuur. Als er om half 8 of om 8 uur
een bedeeling plaats heeft, dan zijn de menschen er al om
7 uur of half acht, en als de bedeeling afgeloopen is, staan
de menschen nog bij de deur.
Ik heb het indertijd op de Middelstegracht meermalen
beproefd. Was te 8 uur een inschrijving voor winterbedeeling
uitgeschreven dan was er zulk een gedrang, dat hooren en
zien verging. Ik ben begonnen met de deur te openen te
uur, later om 7 uur maar dan stonden de menschen er
al om 6 uur. Men staat er machteloos tegenover, omdat zij
voor een goed deel tegelijk komen. Het is hetzelfde als bij
een stembureau; wat zou men moeten doen, als alle kiezers
des morgens te 8 uur kwamen? De eenige oplossing is, dat
men een groote zaal ter beschikking heeft waar men de
menschen te gelijk kan binnenlaten.
Verder is ons schrielheid verweten. Eerst was de begrooting
geraamd op ƒ78.000.en toen is verleden jaar in de secties
gezegd, dat dat een bewijs van karigheid was, waarop ik
geantwoord heb, dat dat lage bedrag er niets toe deed, want
dat er zoo noodig bij zou komen. Successievelijk is dat bedrag
gestegen tot 209.000.en thans ligt bij den secretaris
weer een aanvrage gereed voor ƒ56.000.—, zoodat aan het
einde van het jaar de totaalsom zal zijn ƒ265.000.Dat is
niet voor de poes en aan het eind van het jaar hebben wij
het vooruitzicht, dat het nieuwe jaar weer duur zal beginnen.
Er moet mij nog een ding van het hart. Al dat geld moet
uit de gemeentekas komen en nu valt het mij als Wethouder
van financiën op, dat, als er eens sprake is van het stijven
van de gemeentekas, dit als uit den booze wordt beschouwd
en men niet weet hoe men dat zal beknibbelen. Als de heer
de Lange komt met een voorstel om het percentage van de