458
MAANDAG 6 NOVEMBER 1922.
stonden. Dan kon ook het Burgerlijk Armbestuur verdwijnen.
Maar hier wordt voor één categorie althans een zwakke
poging gedaan om te doen uitspreken, dat de uitkeering meer
recht dan gunst is. Dat is voor mij ook van waarde en, of
schoon ik meeu, dat voor de werkloozen nog zeer weinig
wordt bereikt in verhouding tot hetgeen voor hen bereikt
moet worden, zal ik gaarne tot deze verandering mede
werken.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal slechts weinig zeggen. Ik
heb heel veel gehoord waarvan ook heel wat niet had behoeven
gezegd en herhaald te worden, maar ik weet nog altijd niet
hoe die commissie er precies zal uitzien. Als waar is wat de
heer Wilbrink naarvoren brengt, dat in die commissie eigenlijk
alleen de mannen van de vakorganisatie's zullen predomineeren
en zullen uitmaken wat de leden der organisatie's als uitkeering
zullen ontvangen, dan heb ik er geen vrede mede. Wij moeten
in die commissie, evenals in het Burgerlijk Armbestuur,
menschen hebben van allerlei richting en allerlei stand, en
die moeten het met elkaar uitmaken het moet, in haar geheel,
een onpartijdige commissie zijn. Als dat het geval is, dan
zal ik voor hetgeen de vakorganisatie's willen kunnen stemmen,
op grond hiervan dat ik in beginsel een crisis-commissie veel
beter acht dan het Burgerlijk Armbestuur voor wat betreft
de ondersteuning van werkloozen.
Nu is er bij het Burgerlijk Armbestuur een heel korps
van controleurs en ambtenaren werkzaam; dat schijnt noodig
te wezen; maar zal men nu voor een crisis-comité ook al
die menschen noodig hebben? Wordt het een dubbele controle?
Krijgen wij er dan nog 8 of 10 ambtenaren bij? Of kunnen
de ambtenaren van het Burgerlijk Armbestuur dat werk
voor de commissie verrichten? Anders zou het een zeer
kostbare geschiedenis worden, liet zou bovendien leiden tot
onaangenaamheden voor de menschen, die van de ondersteuning
moeten profiteeren. Ze zouden eerst een bezoek kunnen krijgen
van de armbezoekers van het Burgerlijk Armbestuur en daarna
de contróleurs van de crisis-commissie. Dat lijkt mij niet
goed en ook te kostbaar.
Alvorens mijn stem te bepalen en vóór te stemmen omdat
ik het principe toejuich, zou ik dus willen weten, hoe men
zich die nieuwe crisis-commissie in haar samenstelling en
uitvoering voorstelt. Dat is mij, ook na aangehoord te hebben
alle mooie en lange redevoeringen, die gehouden zijn, nog
niet duidelijk.
De heer Bots. M. d. V. In de eerste plaats wensch ik even
in het verleden terug te gaan.
Men is met die steunregeling begonnen om van de zaak
de scherpe kanten af te slijpen voor hen, die door ongelukkige
omstandigheden van de eene werkloozenkas in de andere
waren gekomen en daardoor geen recht op uitkeering
hadden. Die steunregeling kwam hierop neder, dat men 10%
minder gaf dan uit de werkloozenkas getrokken werd. Dat
is ongeveer 6, 7 maanden goed gegaan. Het was zeer naar
genoegen van den heer Stralen, want ik geloof, dat dat de
eenige keer geweest is dat hij ons hulde heeft gebracht voor
de spoedige oplossing van die zaak. De heer Dubbeldeman
constateerde, dat ik het wel moest waardeeren, want dat het
absoluut geen gewoonte was in zijn fractie om zoo maar
hulde te brengen.
Verder is er eenige keeren discussie over gevoerd, zoo in
Augustus 1921toen heeft de heer van Stralen namen van
steuntrekkenden genoemd en ze daarmede vereeuwigd. Daaruit
maakte ik op, dat de heer van Stralen het niet zoo erg vond
dat de menschen raar het Burgerlijk Armbestuur gingen.
Het viel mij toen wel op, dat gezegd werd: die menschen
trekken daar dit en van den bond kregen zij zooveel. Ik heb
toen geconstateerd, dat dat niet juist was en dat de menschen
van den bond niets kregen. Dit herhaal ik nu nog. l)e bonden,
de centralen als zoodanig, doen niets voor hunne
werkloozen.
Ik heb destijds nog geconstateerd, dat in een vergadering
van den Roomsch-Katholieken Volksbond iemand vroeg (en
ik heb toen hulde gebracht aan dien persoon): moeten wij
niet iets doen voor de werkloozen?
Er is op verschillende manieren iets te doen. Zoo heeft
bijvoorbeeld voorheen de Maatschappij van Weldadigheid
kleermakerswerk uitgegeven en is er in den crisistijd ook een
organisatie geweest, die werk wist te verschaffen; maar door
de bonden, de centralen, is niets gedaan. Men heeft zich daar
beperkt tot aanvallen op het Burgerlijk Armbestuur.
Een zevental of achttal weken geleden is het nog eens hier
aan de orde geweest. Toen beeft de heer Wilmer gezegd:
in het Burgerlijk Armbestuur zitten toch menschen van
allerlei richting; als het Burgerlijk Armbestuur vreemd
handelde, dan zou het toch wel eens voor den dag komen!
Toen werd de toestand bestendigd, maar daarop kwam het
bericht van Gedeputeerde Staten, dat zij weigerden het crediet
van 100.000.—waarvan door het Burgerlijk Armbestuur
reeds een groot deel was uitgegeven, goed te keuren, indien
wij ons niet neerlegden bij den wensch van den Minister,
dat onze maxima niet hooger mochten komen dan de minis-
terieele regeling aangaf. Van die regeling waren hier slechts
twee exemplareneen bij mejuffrouw van Geer en een op
het Stadhuis. Ik heb toen verzocht tien exemplaren te mogen
ontvangen, maar ik kreeg er slechts drie en die zijn in
gebruik. Het heeft mij wel verwonderd, dat de heer van
Stralen, toen hij met den heer Baart bij mij was en ik over
de circulaire van den Minister van 7 December sprak, zeide
die niet te kennen. Eigenlijk heb ik er verbaasd van gestaan,
dat iemand, die zulk een positie inneemt bij een organisatie
als den Bestuurdersbond, zulk een circulaire niet had en
daarom niet gevraagd had. Een week geleden ontving ik
van den heer Schoneveld het verzoek om die circulaire te
zenden, maar het valt mij op, dat van de zijde van de
vakcentrale!) zoo weinig zorg aan die zaken wordt besteed,
want die circulaire werd reeds lang voor de betrokken sigaren
makers toegepast.
Ik kom even op de sigarenmakers, omdat de heer van
Stralen heeft gevraagd waarom er een, die bij mejuffrouw
van Geer f 15.per week uitkeering kreeg, door het Burgerlijk
Armbestuur ineens op f 5.per week werd teruggebracht.
Vooraf zij gezegd dat het een bijzondere goedwilligheid van
het Burgerlijk Armbestuur is geweest, dat de sigarenmakers,
die aan het werk waren bij onze werkverschaffing, niet zonder
uitkeering zijn gelaten. De Regeering zette de uitkeeringen
stop, zoodat die sigarenmakers eigenlijk door de stakingskas
hadden moeten worden ondersteund. Met een grooten goeden
wil hebben wij in het Burgerlijk Armbestuur aldus gerede
neerd, dat die menschen feitelijk buiten dat vak gehouden
konden worden en dan konden worden aangemerkt als nog
niet uitgetrokken werkloozen. Daarom heeft het Burgerlijk
Armbestuur die menschen overgenomen en de uitkeeringen
betaald. Thans hebben wij bericht ontvangen, dat de uitkee
ringen bij mejuffrouw van Geer mogen doorgaan. Wat is nu
gebleken? Dat, terwijl in die commissie vier organisatie's
vertegenwoordigd waren, mejuffrouw van Geer werd beet
genomen. Zij kwam bij mij in een gedrukte stemming daar
over bitter klagen. Er is toen besloten alle informatie's door
den Armenraad in te winnen en dat is ook gebeurd, maar
daaraan kleeft dit bezwaar, dat de Armenraad alleen opgeeft
hoe de toestand der gezinnen op een bepaald oogenblik is,
maar verder geen bepaalde controle uitoefent, vvat het
Burgerlijk Armbestuur wel doet. De menschen kwamen nu
bij het Burgerlijk Armbestuur; er werd opnieuw een onder
zoek ingesteld en toen bleek, dat de gezinsinkomsten niet
meer klopten met de gegevens, die verstrekt waren aan
mejuffrouw van Geer. Door de organisatie's was daarvan geen
mededeeling gedaan. Een enkelen keer heeft mejuffrouw van
Geer aan een bestuurslid van een organisatie de opmerking
gemaakt: »gij wist wel dat die man niet voor een uitkeering
in de termen viel", maar dan werd haar toegevoegd: als ik
er f 25.per week voor krijg, zal ik dat onderzoeken.
Aanhoudend wordt ons door personen, die door de organi
satie's worden opgegeven, verzocht of zij niet direct door het
Burgerlijk Armbestuur kunnen gesteund worden. Donderdag
jongstleden ben ik nog naar het bureau van het Burgerlijk
Armbestuur gegaan om op dit punt informatie's in te winnen.
Ik heb gevraagd: blijft dat altijd nog zoo met die verzoeken?
Het antwoord was: o mijnheer, volop; hier ligt weder een
brief van een georganiseerde, die verzoekt om direct de onder
steuning van het Burgerlijk Armbestuur te mogen krijgen
en niet door bemiddeling van zijn organisatie. Waarom? hoor
ik vragen. Dat weet ik ook niet. Ik heb er wel eens naar
gevraagd, en dan lieten zij zich er over uit alsof zij het uit
financieele overwegingen deden. Dan hebben wij tal van
brieven gekregen waarin de schrijvers het Burgerlijk Armbe
stuur hartelijk dank betuigden, dat zij zoo flink door de
werkloosheid heen geholpen waren, want er zijn ook vele
menschen, die werk krijgen en voor wie de steun dan ophoudt.
Er zijn ingekomen brieven van penningmeesters, waarin zij
aan mejuffrouw de Vries schrijven, dat zij zoo aangenaam
samenwerken.
Als de heer van Stralen zoo iets verneemt van het Burgerlijk
Armbestuur, dan valt hij er dadelijk fel op aan en vraagt:
wie is dat? Dan zeggen wij dat niet. Zoo iemand zou er
pleizier van beleven, als het gezegd werd.
Er wordt steeds gezegd, dat de menschen van de organi
satie's nog het meeste weten omtrent den toestand van de
werkloozen. Nu is indertijd overeengekomen, dat de besturen
der werkloozenkassen aan het Burgerlijk Armbestuur zouden
opgeven de menschen, die voor werkloozenondersteuning in
aanmerking zouden komen, met advies. Dat advies bestaat
vrijwel altijd uit deze eenvoudige mededeeling: hiermede
berichten wij U dat uitgetrokken zijn die en die. Verder
geen woord er bij. Dan moeten wij dat sorteeren en onder
zoeken. Wij schrappen de namen van menschen, die door
éigen vermogen, of gezinsinkomen, het buiten steun kunnen