MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. 455 Ik kan mij dan ook moeilijk indenken het standpunt van mevrouw van Itallievan Embden, dat, als een werklooze ingaat de deur van een huis, waarin zoowel Burgerlijk Arm bestuur als crisis-comité gevestigd zijn terwijl het geld natuurlijk uit hetzelfde laadje komt, maar nu eerst in een ander laadje zou overgeteld worden daardoor een zede lijken steun zou krijgen, waardoor het hem gemakkelijker zou worden den moeilijken crisistijd door te komen. Men kan daaraan geloof hechten, ik kan het niet inzien. Ik acht de hier ter stede voor de werkloozen getroffen regeling niet ver werpelijk, afgezien dan van het bezwaar der vakorganisatie's, dat de gestelde norm of de vastgestelde uitkeering te laag is, Dan meen ik, dat degenen, die bij de vakorganisatie's zijn aangesloten, in dit opzicht in veel betere positie verkeeren dan de niet-aangeslotenen. Wat is het geval? Ik meen, dat toch alle armen en allen, die hulp van noode hebben in de gemeente, tegenover de gemeente dezelfde rechten hebben en dat de gemeente tegenover hen dezelfde verplichtingen heeft. Ik kan niet inzien, dat het voor de georganiseerden anders zou moeten zijn dan voor andere menschen, die tot dusver op fatsoenlijke wijze hun boterham hebben verdiend. Ik heb ook eenige bezwaren tegen het Burgerlijk Arm bestuur, waarop ik straks nog even zal terugkomen. Men wil nu komen tot instelling van een crisis-commissie, omdat men meent, dat de vakorganisatie's werkelijk rijp zijn geworden om die taak van het Burgerlijk Armbestuur voor een groot [deel over te nemen, en de heer van Stralen heeft opgemerkt, dat de taak van de vakorganisatie's in de aller eerste plaats is om voor hare werkloozen te zorgen. Nu wil ik volmondig toestemmen, dat de vakorganisatie's zooveel mogelijk haar best doen en streven naar verbetering van den toestand der werkloozen, maar het is toch niet de aangewezen taak der vakorganisatie's om op te treden gelijk in dit adres verzocht wordt, en het is in geen geval de taak van de gemeente als overheid, die het geheel van de geld middelen van hare burgers heeft, waarvoor zij verantwoordelijk is, om nu maar de geldelijke voorziening op dit stuk uit handen te geven en te leggen in de handen van de leden der vakorganisatie's, die in eigenlijken zin belanghebbenden worden om zooveel mogelijk van het geld der gemeente te profiteeren. Al wordt hier beweerd, dat de bestuursleden van den Be- stuurdersbond tegen die taak zijn opgewassen, het is mij bekend ik heb het zelf ondervonden dat onder die bestuursleden personen zijn, die niet tegen die taak zijn op gewassen, die die taak niet naar recht en plicht kunnen vervullen. Ik heb een vergadering bijgewoond, waar een lid van een bestuurdersbond erkende, dat, als hij een uitkeering moest controleeren en hij wist, dat het betrokken gezin of persoon extra bijinkomsten had, maar hij zag, dat dat geld van de uitkeering in dat gezin wel noodig was wat wel altijd het geval zal wezen hij niet den moed zou hebben in te grijpen en tot dien persoon te zeggen: gij hebt gefrau deerd, wij zullen uw uitkeering inhoudenZoolang de bestuur ders van de vakorganisatie's niet geheel voor die taak berekend zijn, is het toch moeilijk het geld van de gemeente in hun handen te leggen. Men kan wel de stille hoop koesteren, dat ook de bestuurders der vakorganisatie's zullen zorgen, dat de zaak goed loopt, maar het Burgerlijk Armbestuur heeft over andere en betere middelen te beschikken dan de vakorgani satie's. Ik weet, dat onder enkele vakorganisatie's en haar leden de meening heerscht, dat, als men lid van de organisatie is, men, zoodra men werkloos wordt, recht op uitkeering heeft, afgezien van de vraag, welke andere middelen men tot zijn beschikking heeft. Wij weten, dat iedere kleine middenstander of iemand, die voor zich persoonlijk werkzaam is en dus niet bij een vakorganisatie is aangesloten, zoolang hij over eenig middel heeft te beschikken, hetzij in den vorm van eigen dommen, hetzij in geld, niet bij het Burgerlijk Armbestuur behoeft te komen om ondersteuning, omdat hij dan toch wordt afgewezen; maar, als besloten wordt tot instelling van een steuncommissie, zullen leden van een vakorganisatie alleen reeds op grond van het feit, dat zij bij een vakorganisatie zijn aangesloten, ondersteund worden, ook al bezitten zij een zeker kapitaal, hetzij door erfenis, hetzij op andere wijze verkregen, of hebben zij bijvoorbeeld de beschikking over een paar woningen. De heer Sijtsma. Dat is niet waar. De heer Wilbrink. Er is mij medegedeeld, dat, toen de termijn voor uitkeeringen aan werkloozen is verlengd, er onder hen, die deze uitkeering ontvingen, personen waren, die van het Burgerlijk Armbestuur absoluut geen ondersteuning kregen, omdat zij voldoende middelen hadden om van te bestaan. Ook onder de georganiseerde arbeiders zijn er wel, die betoogd hebben, dat met de gezinsinkomsten wel degelijk tot zekere hoogte rekening mag worden gehouden. Men gaat in het algemeen evenwel uit van de stelling, dat iemand, als hij werkloos is, recht heeft op een uitkeering, maar ik stel mij op het standpunt, dat iemand niet, omdat hij werkloos is, recht heeft op een uitkeering uit de gemeentekas, van het Burgerlijk Armbestuur of van een crisis-commissie, doch dat, als iemand werkloos is en dientengevolge in behoeftige om standigheden verkeert, de gemeenschap verplicht is hem te gemoet te komen. Dat is geheel iets anders. Men kan een tijdlang werkloos zijn en zichzelf toch kunnen redden, hetzij omdat men middelen heeft, welke men in betere tijden heeft opgespaard, hetzij omdat de vrouw een zaakje drijft of de kinderen inkomsten hebben; in zulke gevallen behoeft een crisis-commissie mijns inziens niet dadelijk bij te springen. Dj heer Sijtsma. Ik zou daar ook sterk tegen zijn. De heer Wilbrink. Zeker, maar de heer Sijtsma zal toe geven, dat de bestuurders der vakorganisatie's tegenover hun mede-leden der organisatie's niet dat zedelijk overwicht heb ben, hetwelk het Burgerlijk Armbestuur tegenover die men schen heeft, zoolat het hun veel moeilijker zal zijn in be paalde gevallen te zeggenwij hebben uw zaak onderzocht en wij kunnen u niet voor een uitkeering voordragen. Indien de ondersteuning bij de vakcentrale's moet gaan berusten, vrees ik, dat het de gemeente geld zal gaan kosten en die maatregel niet zal ten goede komen aan de menschen, die in de allereerste plaats steun noodig hebben, maar velen van de ondersteuning zullen profiteeren, die het niet noodig hebben. De heer Dubbeldeman. Dat zijn witte raven! De heer Wilbrink. Maar aan den anderen kant zullen er ook weder zijn, die, omdat zij dan geen lid van die vak organisatie zijn, er bij worden achtergesteld. Een andere vraag is, of het Burgerlijk Armbestuur zich misschien niet eenige meerdere hulp moet aanschaffen om de beslissingen te bespoedigen. Ik weet, dat het het Burgerlijk Armbestuur dikwijls moeilijk wordt gemaakt. Het is nog niet zoo lang geleden, dat aan iemand, die het den Voorzitter van het Burgerlijk Armbestuur warm gemaakt had met verhalen over den ellendigen toestand waarin hij verkeerde, een uitkeering werd verstrekt zonder nauwgezet onderzoek, maar nadat een onderzoek was ingesteld bleek, dat die man ƒ60.gezinsinkomen had. Het is nog niet zoo lang geleden, dat bij een patroon werd geïnformeerd, wanneer iemand werkloos was geworden; die werklooze was van dien patroon vertrokken in April en in Augustus kwam men.bij dien patroon informeeren. Het bleek echter, dat die werklooze in den tusschentijd twee patroons had gehad, bij wie hij al dien tijd op een week na geregeld werkzaam was geweest. Het Burgerlijk Armbestuur maakt fouten, het komt vaak eenigszins tekort, en het duurt lang eer het met zijn uit keering komt, maar bemoeilijken de werkloozen zelf op die manier niet in hooge mate de taak van het Burgerlijk Arm bestuur? Ik kan dan ook de verwijten, natuurlijk soms gerechtvaardigde verwijten, welke tot het Burgerlijk Arm bestuur gericht worden, niet zoo zwaar opnemen als ik in andere omstandigheden zou doen. Ik ben het met den heer van Stralen geheel eens,' het zou te ver gaan te eischen dat er naakte, hongerige armoede zou moeten zijn eer een uitkeering zou mogen gegeven worden maar ik kan mij toch indenken, dat men, als men van die gevallen medegemaakt heeft dat men beslist bedrogen is, er toe komt om te zeggen: wij geven geen uitkeering eer een degelijk onderzoek is ingesteld. Men wenscht instelling van een crisiscomité, waarin zitting zullen hebben leden van de vakcentralen, eenige Raadsleden en eenige personen uit de burgerij. Wat zal nu het verschil zijn tusschen zoodanige commissie en het Burgerlijk Armbestuur Dat verschil is hierin gelegen, dat in die commissie de vak organisatie's en daardoor de belanghebbenden hunne afge vaardigden zullen hebben en dat zoodoende feitelijk de belang hebbenden in handen zullen hebben hoe de uitkeeringen zullen zijn, althans voor een groot gedeelte. De heer Knuttel. Was het maar zoo! De heer Wilbrink. Zeker, er is hier een bepaalde norm vastgesteld, waarboven men niet kan gaanmen zal zich aan dien norm hebben te houden. Nu wil ik toegeven, dat het Burgerlijk Armbestuur ten deze wat schriel kan zijn, maar aan den anderen kant ben ik het er ook weder mede eens, dat men dien norm maar niet voor alle gevallen gelijkelijk kan toepassen en dat men kan zeggen: hier is het volle bedrag noodig, maar in een ander geval is niet het volle bedrag noodig. Mijn groot bezwaar is, dat een crisiscommissie niet het noodige overwicht zou bezitten om daartegen in te gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 27