454 MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. De Voorzitter. De heer van Stralen is, toen hij sprak, in het geheel niet in de rede gevallen; laat hij het nu niet een ander doen. De heer Oostdam. Ook deze commissie zal dus geen vlek keloos werk verrichten, maar, zooals gezegd, wij zullen dat niet zoo goed kunnen bemerken als de vakcentralen het van het Burgerlijk Armbestuur zien. En wij mogen toch zeker wel vragen, dat, wanneer er beschikt moet worden over de gemeentelijke geldmiddelen, dit steeds onder behoorlijke con- tróle zal kunnen gebeuren. Ik ben alzoo niet voor het instellen van dergelijke com missie, ook omdat wij dan niet meer zelf de koorden van de beurs in handen zullen hebben, maar ze zullen leggen in handen van particulieren. In elk geval wordt het toch een particuliere commissie, al wordt ze door den Raad benoemd en treedt mogelijk een Raadslid als haar Voorzitter op. Het zal niet zijn een commissie, die zoo in het openbaar arbeidt als met het Burgerlijk Armbestuur het geval is. Ik zeg dit geenszins uit zuinigheidsoverwegingen. Ik sta nog altijd op hetzelfde standpunt, dat ik van meet af aan in deze zaak heb ingenomen, namelijk dat er gesteund moet worden naar behoefte. Nu heeft de heer van Stralen eenige voorbeelden genoemd, welke den schijn wekken alsof het Burgerlijk Armbestuur zulks niet doet. Wij zullen straks wel van Wethouder Bots vernemen hoe deze vork aan den steel zit. Ik ben ervan overtuigd, dat in alle gevallen, waarin het Burgerlijk Arm bestuur zal blijken zich vergist te hebben, gelijk het geval geweest is met de steunregeling waarvan in het praeadvies sprake is, dat bestuur bereid zal gevonden worden om op zijn schreden terug te keeren en goed te maken wat bedor ven is. Ik zie dus niet in, waarom wij naast het Burgerlijk Arm bestuur nog weder een nieuwe commissie in het leven zou den moeten roepen, welke toch geen vlekkeloozen arbeid zal leveren en ook in mindere mate onder controle zal staan dan het Armbestuur. Ik zal daarom stemmen voor het praeadvies van Burgemeester en Wethouders. De heer Jan de Lange. M. d. Y. Als men het praeadvies leest, dan zou men haast tot de vraag komen: waarom te veranderen? Ik ben van meening, dat het dringend noodza kelijk is dat er een crisis-commissie komt. Ik wil gelooven, dat Burgemeester en Wethouders het praeadvies volkomen te goeder trouw hebben opgesteld, zich misschien heelemaal niet bewust, dat zich thans allerlei onaangenaamheden voor doen op het stuk van werkloozenondersteuning. Als alles gebeurde zooals het praeadvies ons aangeeft, dan zou ik wel licht niet zooveel gevoelen voor instelling eener commissie, maar dat is toch niet zoo. Burgemeester en Wethouders zeggen bijvoorbeeld, dat het Burgerlijk Armbestuur geen beslissing over uitkeering neemt dan na gehoord te hebben het bestuur van de betrokken werkloozenkas. Ik heb eens geïnformeerd bij verschillende van die besturen hoe het met die zaak staat, en op grond daarvan kan ik verklaren, dat van het hooren van de bestu ren der werkloozenkassen vrijwel geen sprake is. Het bestuur van zoo'n kas dient een aan vraag, in en krijgt daarop alleen ten antwoord: zooveel uitkeering moogt ge verstrekken. Er is dan met het bestuur der kas in het geheel geen overleg gepleegd, of die uitkeering naar zijn meening ook in orde is. Was dit wel het geval, dan hadden wij bijkans bereikt wat wy van de crisis-commissie verwachten en wenschen. Verder wordt in het praeadvies gezegd, dat de vakcentralen niet genoeg deskundig zouden zijn. Maar ik zou willen vragen, of de beslissingen van het Burgerlijk Armbestuur wel in alle opzichten van deskundigheid getuigen. Op dit punt bestaat bij mij wel eenige twijfel. Ik behoef daartoe slechts te wijzen op de vergissing van het Burgerlijk Armbestuur in zake de toepassing van den zcogenaamden dubbelen norm, waarvan in het praeadvies sprake is. Ik heb ook bij verschillende werk loozenkassen geïnformeerd en als ik zie wat de uitkeeringen zijn, dan komt het mij voor, dat in die uitkeeringen niet de minste regelmaat wordt gehouden. Ik wil daarmede niet te kennen geven, dat alle personen evenveel ondersteuning zouden moeten krijgen, maar ik bedoel, dat personen, met een even groot gezin, soms geheel verschillende uitkeeringen krijgen, afgezien van het gezins inkomen. Dit in rekening gebracht klopt het nog niet met elkaar. Als het Burgerlijk Armbestuur zulke uitstekende bronnen voor inlichtingen heeft en geheel deskundig is, hoe komt het dan, dat die uitkeeringen zoo ontzettend verschillend zijn? Er staat in het praeadvies, dat het Burgerlijk Armbestuur, als het uitkeeringen verlaagt of weigert, daaromtrent een korte, doch duidelijke motiveering zendt aan het bestuur der werkloozenkas, en ik zal niet ontkennen, dat dat wel eens gebeurt, maar meermalen wordt volstaan met een kort briefje aan den penningmeester, dat de uitkeering voor dien of dezen werklooze zooveel bedraagt. Ik lees verder in het praeadvies, dat het Burgerlijk Arm bestuur aan Burgemeester en Wethouders heeft bericht »dat het zich stipt meent te moeten houden aan de bovenaan gehaalde, met instemming van Uwe Vergadering getroffen regeling. Ingevolge die regeling pleegt het overleg met de organisaties, die zich bezig houden met de werkloozenver- zekering, d. z. de werkloozenkassen der verschillende orga- nisatie's". Toen ik eens bij de besturen van de verschillende werk loozenkassen informeerde wanneer zij bij het Burgerlijk Arm bestuur geroepen waren om overleg te plegen, heb ik van die menschen gehoord ik ben niet bij allen geweest, maar van allen, bij wie ik was, hoorde ik hetzelfde dat dat nooit gebeurd was. Misschien zal het in de toekomst wel gebeuren, wat ik hoop, voor het geval die nieuwe commissie niet in het leven geroepen mocht worden. Ik kan geheel onderschrijven hetgeen door de heeren Schoneveld en van Stralen is gezegd, want, als ik van dat overleg eens een kleine bevinding mag geven, dan breng ik in herinnering, dat opaan een werkloozenkas werd medegedeeld, dat de uitkeering van een zekeren werklooze van 10.tot 7.50 was teruggebracht. Het bestuur van die werkloozenkas heeft zich toen tot het Burgerlijk Armbestuur gewend met de vraag waarom voor dat gezin, bestaande uit man, vrouw en 1 kind, de uitkeering met 2.50 was verlaagd. Op 15 September kwam als antwoord een mededeeling, dat die uitkeering was verlaagd op grond dat er een 34-jarige dochter in het gezin was, die 1.50 per week verdiende, maar naar het oordeel van het Burgerlijk Armbestuur meer kon verdienen. Dat laatste kon wel het geval zijn. ofschoon het Burgerlijk Armbestuur niet meldde, dat het voor die dochter werk had, waardoor zij meer kon verdienen. Bovendien vergat het Burgerlijk Armbestuur, dat die dochter niet tot de normale menschen gerekend kan worden en juist daarin de reden gelegen is waarom zij slechts f 1.50 per week kan verdienen. Het terugbrengen van die uitkeering van f 10.tot 7.50 was niet overeenkomstig den norm, door den Minister aan gegeven. Nu kan het Burgerlijk Armbestuur de opvatting toegedaan zijn, dat, als het bestuur van een werkloozenkas iets dergelijks vraagt en dan zulk een antwoord krijgt, dit overleg plegen is, maar ik dacht, dat overleg plegen beteekende inlichtingen inwinnen en niet kortweg een mededeeling doen: zoo is het! Een ander geval. Van een gezin, bestaande uit man, vrouw en 1 kind, werd de uitkeering volgens den norm van den Minister van 15.tot f 11.60 teruggebracht; er was ƒ5. aan gezinsinkomsten. Na verloop van eenige weken kreeg de penningmeester van de werkloozenkas bericht, dat de uit keering tot 10.was verlaagd, ofschoon de toestand van het gezin niet veranderd was. Nu kan het Burgerlijk Arm bestuur dat overleg plegen noemen, maar, als de penning meester, alvorens hij zulk een mededeeling krijgt, van de zaak niets gehoord heeft, dan begrijp ik niet, welke wonderlijke manier van overleg plegen dat is. Ik zou meerdere voorbeelden kunnen aanhalen, dat personen met gelijke gezinstoestanden niet dezelfde uitkeering krijgen, hetgeen ontzettend grievend is, als het Burgerlijk Armbestuur niet openlijk zegt om welke reden die uitkeeringen niet eender zijn. Ik ben voornemens, gehoord ook hetgeen anderen hebben aangevoerd, te stemmen vóór het instellen van die nieuwe commissie, in de hoop, dat dergelijke wantoestanden niet meer zullen voorkomen. Ik voeg hieraan nog toe, dat ik hoop, dat het abuis, dat door het Burgerlijk Armbestuur is begaan, ten voordeele van de betrokken werkloozen zal worden hersteld. De heer Wilbrink. M. d. V. Men kan belangstelling toonen en sympathie hebben voor de zorg voor hare leden, welke blijkt uit het verzoekschrift der verschillende vakorganisatie's, die alle krachten inspannen en zich alle moeite getroosten om een haars inziens betere regeling voor hare werklooze leden te krijgen, en toch kan men tevens op het standpunt staan, dat men niet kan medegaan met de voorstelling van zaken, zooals die ook hier gegeven wordt. Men klaagt, dat de georganiseerde arbeiders bezwaar hebben om ondersteuning van het Burgerlijk Armbestuur te krijgen, al zou die steun ook aangevraagd en verkregen worden door middel van de vakorganisatie's. Dit is een bezwaar, hetwelk ik eigenlijk niet kan onder schrijven. Of het geld komt van het Burgerlijk Armbestuur en uitbetaald wordt door middel van de vakorganisatie's, dan wel dat het geld komt van het Burgerlijk Armbestuur en eventueel uitbetaald zou worden door een steuncomité, de herkomst van het geld blijft dezelfde en het zal in elk geval tegenover het publiek als zoodanig ook een vorm van onder steuning beteekenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 26