452 MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. waarvan wij wel kunnen onderstellen, dat het niet dadelijk zal ingaan op wenschen, door de organisatie's uitgesproken, maar waarvan wij toch mogen verwachten, dat zij zullen voldoen aan wenschen, van de zijde van Burgemeester en Wethouders geuit, dat afschuwelijk misverstand niet uit de wereld heeft willen helpen. Ik ben zelf tegenwoordig geweest bij een telefonisch gesprek tusschen mejuffrouw de Vries en een bestuurslid van een organisatie, waarbij mejuffrouw de Vries zeide, dat in deze zaak geen verandering kon worden gebracht, alvorens door den Raad daarover een beslissing was genomen, Indien nu inderdaad blijkt, dat het een misverstand is geweest, waarom moet dit dan blijven bestaan, totdat de zaak in den Raad aan de orde is geweest? Was het niet beter geweest aan dat misverstand dadelijk een eind te maken en een regeling in te voeren, welke door de ministerieele voorschriften werd toegelaten? Waarom heeft het Burgerlijk Armbestuur, dat het voorstelt alsof het steeds vervuld is met den wensch om de belangen van de werklooze arbeiders te dienen, maar niet nalaten de dubbeltjes zoo lang mogelijk vast te houden, gemeend deze Raadsvergadering te moeten afwachten om de nadeelige gevolgen, welke door zijn eigen optreden zijn ontstaan, uit de wereld te helpen? Nu het feit zelf van het misverstand. Wij zullen het zoo maar laten, dat het een misverstand is geweest. Ik kan het niet aannemen. Ik kan mededeelen, dat bij het onderhoud, dat verschillende vertegenwoordigers van organisatiebesturen met Burgemeester en Wethouders hebben gehad en waarbij onder andere ook de heer Schoneveld en ik aanwezig waren, toen wij over dien dubbelen norm spraken, van een misver stand hoegenaamd niets is gebleken en duidelijk is geworden, dat het Burgerlijk Armbestuur welbewust was overgegaan tot toepassing van dien lageren norm. Toen wij er over spraken, heeft de heer Bots zich daartegen verweerd en gezegd hij heeft het niet woordelijk gezegd, maar de strekking van zijn betoog zal ik absoluut juist weergeven wij hebben van de Regeering op onzen kop gehad, omdat wij een uitkee- ring hebben gedaan, die boven den norm van de Regeering uitging, en wij zullen er voor oppassen, dat wij niet voor den tweeden keer een standje krijgendaarom is het Burgerlijk Armbestuur zoo voorzichtig geweest om minder ver te gaan dan de Minister toelaat en daarom heeft het bepaald, dat na 13 weken de ondersteuning tot 12.— zou worden terug gebracht. De heer Bots schudt van neen, maar ik twijfel niet of de heer Schoneveld zal willen getuigen, dat mijn bewering juist is. Ce Voorzitter. Als onpartijdig persoon moet ik er op wijzen, dat uw bewering niet geheel juist is. De heer van Stralen. Het was volgens den voorzitter van het Burgerlijk Armbestuur niet anders geweest dan groote voorzichtigheid om niet voor den tweeden keer tot de orde te worden geroepen. Daarom had men die regeling toegepast. Waar heeft men vandaan gehaald, dat na 13 weken de steun verlaagd zou moeten worden? Als het een bepaling was, welke het Burgerlijk Armbestuur vroeger meende dat krach tens de Armenwet moest worden toegepast, dan zou daarvan vroeger reeds gebleken moeten zijn; maar toen de norm nog was 15.— en daarvóór 10.maakte het Burgerlijk Arm bestuur nooit verschil tusschen menschen, die 13 weken of langer ondersteund waren door het Burgerlijk Armbestuur; toen ging de ondersteuning door tot hetzelfde bedrag, zoolang de menschen het noodig hadden. Dat is gedaan, totdat uit Den Haag aanmerking gemaakt is op de hoogte van de uit- keering. Ik sluit mij aan bij de vraag van den heer Schoneveld, of van dit misverstand de werkloozen de dupe moeten worden. Ik hoop de toezegging te zullen krijgen, dat die menschen, die buiten hun schuld in dien tijd een lagere uitkeering hebben gekregen dan noodig was, het aldus te weinig uit gekeerde alsnog betaald zullen krijgen. Dat loopt al vanaf 15 Augustus en het beteekent dus voor hen een aardig bedrag. Ik geloof, dat het goed is, dat wij die zaak, welke zoo, dikwijls al aan de orde is geweest, thans eens voor goed uitvechten. Ik hoop dan ook, dat ook de leden, die vroeger medegewerkt hebben om de werklooze arbeiders naar het Burgerlijk Armbestuur over te brengen, nu overtuigd zullen zijn, dat het gewenscht is te voldoen aan dit billijk verzoek van de organisatie's, waaraan geen nadeelen voor de gemeente verbonden zijn, doch wel voordeelen. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de vakcentralen ondeskundig zijn en dat de taak van de vakcentralen een andere is. Met belangstelling zal ik van Burgemeester en Wethouders vernemen, wat volgens hen dan wel de taak van die vakcentralen is, als hun taak niet is zich te belasten met de werkloozenzorg, in een tijd waarin eigenlijk alle werken van de vakcentralen geconcentreerd is op werkloozen zorg en werkloozenondersteuning. Ik wil er op wijzen, dat er in dit land geen enkele com missie is, welker taak is werkloozenzorg of werkverruiming ik wijs op den Nederlandschen Werkloosheidsraad en op de pas opgeruimde commissie voor werkverruiming of daarin zitten vertegenwoordigers van de diverse vakcentralen. Maar Burgemeester en Wethouders hier beweren, dat in dit op zicht de vakcentralen geen taak hebben en dat de afdoening van deze zaken moet worden overgelaten aan de werklozen kassen, die bij de steunregeling betrokken zijn. Bovendien, de wijze van overleg, die Burgemeester en Wet houders zouden willen toepassen, is toch buitengewoon on- practisch en oneconomisch. Burgemeester en Wethouders en het Burgerlijk Armbestuur wijzen overleg met de vakcentralen af. Dus ze wijzen overleg af met 5 vertegenwoordigers van alle georganiseerde werklieden; maar zij accepteeren overleg met de werkloosheidskassen. Welnu, bij de werkloosheidsvoor ziening zijn betrokken en aangesloten 55 werkloozen kassen; ik mag aannemen, dat in dezen crisistijd verreweg de meeste kassen leden hebben, die uitgetrokken zijn, die dus bij het Burgerlijk Armbestuur zijn ondergebracht. Nu zou het Bur gerlijk Armbestuur overleg wenschen met besturen van 55 werkloozenkassen, maar geen overleg met 5 centralen, die alle die kassen te zamen vertegenwoordigen? Dat lijkt mij wel een beetje vreemd. Bezien in het licht van de zaak zooals wij die kennen, be grijpen wij ook wel, dat 'thet Burgerlijk Armbestuur er niet om te doen is om nu speciaal met die werkloozenkassen overleg te plegen, want ook van dat overleg komt in de prac- tijk niets terecht. Het Burgerlijk Armbestuur ziet liever af van overleg met de vakcentralen, die het Burgerlijk Armbe stuur herhaaldelijk lastig vallen naar aanleiding van wille keurige handelingen van het Armbestuur, hoewel het eigen aardig is, dat, waar het Burgerlijk Armbestuur op het stand punt staat, dat het krachtens het besluit, verleden jaar in den Raad genomen, alleen de bedoeling is overleg te plegen met werkloozenkassen, datzelfde Burgerlijk Armbestuur eenigen tijd geleden geen bezwaar had met vertegenwoordigers van vakcentrale's te eonfereeren en te correspondeeren, zoodat dat besluit om met die vakcentrale's niet te willen werken, een uitvindsel van den allerlaatsten tijd is. Het is typisch opval lend, dat de mededeeling van het Burgerlijk Armbestuur aan een vakcentrale te Leiden, dat het alleen overleg wenscht te plegen met werkloozenkassen, juist gekomen is op het tijdstip, dat de samenwerking tusschen de verschillende vakcentrale's was tot stand gekomen. Onmiddellijk daarna werd een schrij ven van den Bestuurdersbond beantwoord met de mededeeling, dat het Burgerlijk Armbestuur met vakcentrale's niets te maken wilde hebben en alleen overleg wenschte te plegen met werkloozenkassen. Nu moeten de dames en heeren eens hooren wat dat voor een overleg is. Het is heel eigenaardig. Straks herinnerde ik reeds aan het besluit van het Burgerlijk Armbestuur, dat een groep werklooze arbeiders, de schilders, van ondersteuning zou zijn uitgesloten. Op 7 Juli werd door het bestuur van den schildersbond, dus een werkloozenkas, aan het Burgerlijk Armbestuur verzocht om den werkloozen schilders onderstand te verleenen. Daarop kwam van het Burgerlijk Armbestuur een schrijven, luidende als volgt: »In antwoord op uw schrijven van 7 Juli j.l. bericht ik U dat, in de vergadering dato 11 Juli '22 besloten is geworden, dat voorloopig aan schilders geen ondersteuning zal gegeven worden." Ik zou willen vragen of uit dezen brief blijkt, welk motief het Burgerlijk Armbestuur bij het nemen van zijn beslissing heeft geleid. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat het Burgerlijk Armbestuur steeds met korte maar duidelijke motiveeringen van zijn beslissingen heeft volstaan, maar degene, die in dezen brief verzocht het motiet te mogen vernemen, waarom die twaalf werklooze schilders niet werden ondersteund, is in dat opzicht teleurgesteld. De organisatie heeft toen nadere opheldering gevraagd waarom die menschen waren uitgeschakeld, waarop een schrijven is ingekomen van nog iets korteren inhoud, luidende: »In antwoord op Uw schrijven dato 7 Augustus j.l. bericht ik U, dat schilders voorloopig door het Burgerlijk Armbestuur niet gesteund worden." Dat moeten nu heeten argumenten, door het Burgerlijk Armbestuur gebruikt om zijn zoo belangrijke beslissing te motiveeren. Dat is het overleg, dat het Burgerlijk Armbestuur met de werkloozenkassen wil plegen. Ik zeg zeker niet te veel, als ik beweer, dat het 't Burgerlijk Armbestuur er om te doen is van elk overleg af te komen en te maken, dat de menschen, die zich niet met een kluitje in het riet willen laten sturen en een behoorlijke motiveering eischen, zullen zeggen, dat zij met dat Burgerlijk Armbestuur niets meer te doen willen hebben. Zoo vat ik de zaak op en, als het Burgerlijk Armbestuur zegt, dat het de taak van de vakcen trale niet is om zich in te laten met werkloozensteun en werkloozenuitkeering, dan draai ik de zaak om en constateer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 24