450 MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. bepaalt tot bestrijding van dergelijke opvatting en zich uitslooft in het zoeken naar allerlei argumenten, waardoor eigenlijk het streven van de organisatie's in een verkeerd daglicht wordt gesteld, en aan den Raad tracht duidelijk te maken, dat hetgeen de organisatie's willen kant noch wal raakt, dat zjj zonder eenigen grond dit verlangen en dat het alleen voortkomt uit lust om te ageeren. Ik had van Burgemeester en Wethouders verwacht, dat Burgemeester en Wethouders zich, gedeeltelijk althans, op het standpunt van de organisatie's hadden kunnen stellen. Wij hebben in het adres de meening nedergelegd, dat het Burgerlijk Armbestuur op willekeurige wijze de ondersteuningen vaststelt en dat het zeer dikwijls van den gestelden norm afwijkt. Burgemeester en YVethouders zeggen in antwoord daarop, dat het toch practisch geen verandering zou brengen als in plaats van het Burgerlijk Armbestuur een steuncommissie vanwege de gemeente werd ingesteld, omdat die commissie zich toch zou moeten houden aan de normen, door de Regeering gesteld. En verder betoogen zij, dat de organisatie's, zeer ten onrechte, schijnen te meenen, dat het Burgerlijk Armbestuur in alle gevallen het maximum moet uitkeeren, dat de ministe- rieele regeling als norm aangeeft, doch dat integendeel het Burgerlijk Armbestuur vrijheid heeft om daarbeneden te gaan. Ik wil doen opmerken, dat de bewering van Burgemeester en Wethouders, als zou het om het even zijn of het Burgerlijk Armbestuur dan wel een steuncommissie de uitkeeringen doet, niet juist is. In de eerste plaats iets over de maxima. Zooals men weet bestond vóór enkele maanden een regeling, waarbij de norm was gesteld voor gehuwden op 15.per week plus 1.50 per kind. Door verzet van de zijde der Regeering is het Burgerlijk Armbestuur moeten overgaan tot verlaging van dien norm. Ik kan mededeelen, en het zal waarschijnlijk aan het College ook bekend zijn dat de bepalingen, daaromtrent door den Minister gesteld, alleen betroffen den norm van ƒ15.—en dat de Minister alleen had voorgeschreven om geen uitkeering te doen boven den zoogenaamden Rijksnorm, boven 13.50. Ik zou meenen, dat het Burgerlijk Armbestuur, door de Regeering gedwongen om den norm van 15.tot 13.50 terug te brengen, in dit licht bezien toch in alle geval den verlaagden norm van 13.50 zou hebben moeten toepassen. Er staat in de ministerieele regeling, dat die norm als maximum zou gelden; maar ik' meen, dat, aangezien te Leiden vroeger een hoogere norm gold en men slechts noodgedwongen tot verlaging daarvan is overgegaan, er alles voor te zeggen zou zijn geweest om het maximum toe te passen, dat de ministe rieele regeling toelaat. Het is echter een feit, dat in een groot aantal gevallen geconstateerd is kunnen worden, dat het niet zoo gegaan is. Ik vraag mij af: wanneer het Burgerlijk Armbestuur alleen den plicht had om niet hooger te gaan dan '13.50, vanwaar dan die talrijke afwijkingen van dien norm van ƒ13.507 Hoe dan te verklaren het feit, dat het Burgerlijk Armbestuur in zeer vele gevallen een norm van 13.50 te hoog achtte en een lagere uitkeering voor verschillende gezinnen toepaste? Er bestaan bepalingen omtrent aftrek van gezinsinkomsten. Gij weet, Mijnheer de Voorzitter, dat bepaald is, dat van de gezinsinkomsten van het steunbedrag wordt afgetrokken en dat de uitkeering nooit meer mag bedragen dan 65% van het vroeger verdiende loon; dat zijn bepalingen om te voorkomen, dat te hooge uitkeeringen worden gegeven. Dat het Burgerlijk Armbestuur niet alleen die beperkende bepalingen* in acht neemt, maar bovendien nog willekeurig van de gestelde nor men zal afwijken, dus nog verder zal gaan dan de Rijks regeling, grondt zich op geen enkele regeling. Men heeft zich er op beroepen, dat bij instelling van een steuncom missie dezelfde toestand zou komen te bestaan, maar dat ontken ik, want ik zal met enkele frappante staaltjes aan- toonen, dat die opvatting onjuist is. Het is eigenaardig, de Rijksregeling, naar welke door het Burgerlijk Armbestuur wordt gewerkt, is gemaakt voor de Rijkscrisiswerkloozen, waaronder vroeger in de eerste plaats de sigarenmakers vie len de regeling, waarover wij het vanavond hebben, werd en wordt toegepast, ook te Leiden, voor de uitgetrokken sigarenmakers en ik kan mededeelen ik heb het uit goede bron en er is een onverdachte getuige aanwezig in den per soon van den heer Bots dat men daarbij nooit is gegaan beneden den norm van ƒ13.50 en vroeger nooit beneden de 15.- dat men steeds is uitgegaan van de gronduitkeering van ƒ13.50, steeds in acht heeft genomen de bepalingen, dat van de gezinsinkomsten van het steunbedrag moest worden afgetrokken en dat de uitkeering niet meer mocht bedragen dan 65 van het vroeger verdiende loon, en aldus de uit keeringen heeft bepaald. Het is opvallend, dat van de steun commissie voor de sigarenmakers dezelfde persoon de leider is, die voorzitter is van het Burgerlijk Armbestuur. Als men nu zegt, dat de toestand bij het Burgerlijk Armbestuur en bij een steuncommissie dezelfde zou zijn, dan vraag ik, hoe het zich laat verklaren, dat door die steuncommissie de Rijks regeling in haar maximum werd toegepast en door het Bur gerlijk Armbestuur daarvan zoo sterk wordt afgeweken. Teneinde aan te toonen, dat er wel degelijk verschil bestaat tusschen de uitkeeringen van een steuncommissie en die van een Burgerlijk Armbestuur, zal ik een paar voorbeelden geven. Ik zal voorloopig de namen niet noemen, maar desnoods ben ik bereid ze op te geven. E n sigarenmaker, gehuwd en zonder kinderen, kreeg als gronduitkeering ƒ13.56; er werd van 5 ouderdomsrente afgetrokken, zoodat de onder steuning werd bepaald op 10.15 per week. Deze man is, na 24 weken van de steuncommissie ondersteuning te hebben genoten, naar het Burgerlijk Armbestuur overgebracht, en nu kreeg Zaterdag jongstleden zijn organisatie bericht, dat zijn uitkeering was bepaald op 5.Welk een opvallend ver schil tusschen de uitkeering van het Burgerlijk Armbestuur en die van de steuncommissie, terwijl die college's toch krach tens dezelfde regeling werken. Een ander voorbeeld. Een sigarenmaker, die bij zijn doch ter inwoont, ontving van de steuncommissie voor de sigaren makers ƒ9.75 per week; hij is thans bij het Burgerlijk Armbestuur en krijgt 6.— per week. Zoo zou ik nog meerdere staaltjes kunnen noemen, waaruit blijkt, dat er verschil is tusschen de uitkeeringen van het Burgerlijk Armbestuur en de steuncommissie, ofschoon beide college's met dezelfde steunregeling te maken hebben. Het ligt blijkbaar aan de toepassing en tegen die toepassing gaan in hoofdzaak de bezwaren van de organisatie's. Er zijn nog meer argumenten om aan te toonen, dat het instellen van een gemeentelijke steuncommissie hoogst ge- wenscht is. Waar de organisatie's hebben aangevoerd, dat van de beslissingen van het Burgerlijk Armbestuur geen be roep open staat, zeggen Burgemeester en Wethouders, dat datzelfiie zal gelden voor de beslissingen van een steuncom missie. In het algemeen is dat wel juist, maar practisch zou er toch een verschil bestaan. In een gemeentelijke steun commissie zouden zitting hebben vertegenwoordigers van de vakorganisatie's en, alvorens beslissingen omtrent steunver- leening werden genomen, zouden die vertegenwoordigers in de gelegenheid zijn gesteld hun meening te kennen te geven over de hoegrootheid der uitkeeringen, welke aan de betrok ken personen zouden geschieden, terwijl zij tevens daarover mede zouden beslissen. Dit is een belangrijk verschil ten voordeele van het gemeen telijk steuncomité en ten nadeele van het Burgerlijk Armbestuur. Wij weten, dat het Burgerlijk Armbestuur zeer vrij staat, dat het alleen handelt krachtens de bepalingen der Armenwet, en dat, als men het strikt neemt, zelfs de Raad geen invloed heeft op de bedragen, welke het Burgerlijk Armbestuur uit keert. Daarentegen kunnen, wanneer er een steuncomité is, op dit stuk door den Raad bepaalde besluiten genomen en wenschen uitgesproken worden, die, naar ik meen te mogen aannemen, eerder zouden worden opgevolgd en uitgevoerd door een gemeentelijk steuncomité, direct gekozen door middel van een besluit van den Raad, dan door het Burgerlijk Armbestuur. De wijze, waarop het Burgerlijk Armbestuur optreedt, strekt naar mijn meening nergens anders toe dan om de uitgaven, welke het gevolg zijn van het verstrekken van ondersteuning, zoo laag mogelijk te houden en daardoor ontstaan verschillende uitwassen, die aan het Burgerlijk Armbestuur aankleven en waarvan hoogstwaarschijnlijk geen sprake zal zijn bij een gemeentelijk steuncomité, aangezien de organisatie's geen noodzaak zouden zien om op dergelijke wijze te trachten de uitkeeringen te drukken ten bate van de gemeentekas. Het Burgerlijk Armbestuur en zijn ambtenaren drijven bijvoorbeeld de vrouwen het huis uit. Wanneer in den drukken tijd, in den zomer bijvoorbeeld op de verschillende inmake- rijen nog wel wat werk is te vinden, waaraan ook door vrouwen een centje zou kunnen worden verdiend, dan komen de ambtenaren van het Burgerlijk Armbestuur, die de menschen aan huis bezoeken, en zeggen zij tot den man of de vrouw: maar ge kunt toch ook wel wat gaan werken en ook boontjes gaan halen om ze thuis te verwerken. Dat gebeurt niet alleen tegenover gezinnen, waarvan de vrouwen vrijwel altijd gewoon waren dergelijke bijverdiensten te hebben, maar ook tegenover gezinnen, waarvan de vrouwen haar plicht altijd zoo hebben opgevat, dat zij thuis behooren, dat zij hare kinderen moeten oppassen en haren inboedel moeten in orde houden. Ook tot die vrouwen, die meenen, dat haar plicht haar thuis roept, wordt gezegd: ge moet dat werk gaan zoeken. In vele gevallen wordt gedreigd met vermindering van de ondersteuning van wege het Burgerlijk Armbestuur, ten einde die vrouwen te pressen haar werk buitenshuis te zoeken. Dat is een pressie, welke beslist ongemotiveerd en ongeoorloofd genoemd moet worden. Er is meer. De ministerieele regeling, die ook van toepassing is voor de ondersteuning van het Burgerlijk Armbestuur, schrijft onder meer voor, dat kostgangers, die bij anderen in den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 22