448
MAANDAG 6 NOVEMBER 1922.
De heer van der Lip. M. d. V. Als het schoolbestuur
meent, dat in sommige klassen niet meer leerlingen zullen
komen dan 30, waarom heeft het dan niet opgegeven, dat in
die klassen ten hoogste zooveel leerlingen zullen worden toe
gelaten en in de andere klassen zooveel. Indien het school
bestuur had aangegeven, dat in de hoogere klassen niet meer
dan 30 zouden worden opgenomen, dan was het maximum
aantal leerlingen voor die klasse op 30 gesteld; maar, als
men zegt, dat men een school wil hebben van 7 klassen
en in elke klasse ten hoogste 42 leerlingen wil toelaten, dan
moet het schoolgebouw ruimte bieden voor 7X^2 294
leerlingen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en met 21 tegen 4 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Dubbeldeman, Eerdmans,
Jan de Lange, Meijnen, Kuivenhoven, Pera, Mulder, Bots,
mevr. van ltallie—van Embden, de heer Sijtsma, mevr.
Dubbeldeman—Trago, de heeren Wilbrink, Schoneveld, F.
Eikerbout, van Hamel, Knuttel, Groeneveld, van der Lip,
Bisschop en Huurman.
Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Wilmer, Heemskerk
en Stijnman.
(De heer van Stralen had gedurende de behandeling van
dit punt de vergadering tijdelijk verlaten.)
XX. Praeadvies op het verzoek van W. G. van der Leeden
c.s., om een vaste brug te maken over de Trekvliet ter hoogte
van de Groenhovenstraat.
(Zie Ing. St. No. 338).
Zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXI. Praeadvies op de verzoeken van de Commissie van
samenwerking in zake Werkloozenzorg en van de afd. Leiden
van den Centr. Nederl. Ambtenaarsbond, respect, om instelling
van eene gemeentelijke steuncommissie voor werklooze leden
van organisaties en om vaststelling van eene steunregeling
voor tijdelijke en losse ambtenaren en beambten, bij e. v.
ontslag wegens inkrimping en bezuiniging.
(Zie Ing. St. No. 339).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Schoneveld. M. d. V. Het is inderdaad juist, wat
in den aanhef van het praeadvies wordt gezegd, dat deze
zaak reeds meerdere malen in dezen Raad is behandeld. In
het adres van de commissie van samenwerking, wordt aller
eerst aangevoerd het meer principieele bezwaar, wat zij tegen
het Armbestuur hebben. Dat kan ik mij volkomen indenken.
En de organisatie's staan op dat standpunt niet alleen. In een
dezer dagen gepubliceerd verslag van de vergadering van den
Bond van Vrijzinnig-Democratische Gemeenteraadsleden,
is het ook duidelijk uitgesproken, dat voor uitgetrokken
werklooze arbeiders een andere wijze van ondersteuning ge-
wenscht was dan langs den weg van het Burgerlijk Armbestuur.
Eveneens staat de Wethouder Nivard te Rotterdam ik
meen dat hij Roomsch-Katholiek is op het standpunt, door
hem uiteengezet in een conferentie met het bestuur eener
vakorganisatie, dat de crisis-werkloozen niet naar het Burgerlijk
Armbestuur moeten worden verwezen, maar voor de onder
steuning van hen een afzonderlijke organisatie in het leven
behoort te worden geroepen.
Ook in andere plaatsen, bijvoorbeeld te Arnhem, heeft men
een regeling als wij voorstaan. Te Arnhem bestaat een ge
meentelijk steunbureau, onder controle van een commissie,
waarin zitting hebben de Wethouder voor sociale aangelegen
heden en twee ^vertegenwoordigers van de vakorganisatie's.
Daaruit blijkt wel dat een andere meening op dit stuk mogelijk
is dan in het praeadvies wordt verdedigd. Ook te Amsterdam
bestaat dergelijke regeling, al is zij eenigszins anders ingericht.
Nu wil ik niet ontkennen, dat een dergelijk gemeentelijk
steunbureau ook aan bepaalde regelen en voorschriften ge
bonden is, maar er is toch meer overleg en samenspreken
mogelijk dan bij het Burgerlijk Armbestuur hier ter plaatse.
Vooral hebben in de genoemde plaatsen de vertegenwoordigers
van de organisatie's eenigen invloed, hetgeen hier ten eenen-
male ontbreekt.
Het gaat in eerste instantie dus hierom, dat de organisatie's
eenigen invloed kunnen uitoefenen. Hier zijn wel de werk
lozenkassen aangewezen om aanvragen in te dienen en den
steun uit te betalen, maar meer ook niet. Het lijkt mij toch,
dat de tijd voorbij is dat men aan de vakorganisatie's geen
invloed toekende in deze en hun niet het recht van controle
gaf. Zelfs in het Steuncomité, dat tijdens den oorlogstijd heeft
bestaan, is toch ook een plaats ingeruimd, al is het geschied
na langen strijd, aan vertegenwoordigers van de vakcentralen.
Ik herinner mij nog zeer goed, dat, toen het Steuncomité werd
opgeheven, de voorzitter zelfs verklaarde dat hij aangenaam
en met genoegen had samengewerkt met vertegenwoordigers
van de organisatie's.
Daaruit blijkt wel, dat de organisatie's geen slecht gezelschap
zijn wanneer zij in deze medezeggenschap vragen.
Verder wordt in het praeadvies gesproken, als zouden de
organisatie's over het hoofd gezien hebben dat een gemeentelijk
bureau ook aan vaste normen zou zijn gebonden. Dat is toch
niet geheel juist. Door de organisatie's is in de conferentie
met het college van Burgemeester en Wethouders toegegeven,
dat ook de organisatie's de ministerieele regeling aanvaarden,
dat zij zich niet verzetten tegen een serieus onderzoek van
elk geval, opdat de steun daar verstrekt zou worden waar
het noodig is.
Maar het komt toch in hoofdzaak aan op de practische
toepassing van die ministerieele regeling.
Het schijnt alsof die regeling maar voor enkelen verkrijgbaar
is. Ik heb reeds eenige pogingen aangewend om die regeling
in mijn bezit te krijgen, maar het is mij niet mogen gelukken.
Het schijnt, dat de Minister er zeer zuinig mede is.
Zooals gezegd, het komt in hoofdzaak op de toepassing dei-
regeling aan en nu heeft zich het feit voorgedaan, dat het
Burgerlijk Armbestuur hier ter plaatse zich in dit opzicht
heeft vergist, ik neem aan te goeder trouw. Die vergissing
heeft ten gevolge gehad, dat een aantal werkloozen daardoor
gedupeerd zijnzij hebben aan uitkeering minder gekregen
dan feitelijk de regeling aangaf. Het is toch het werk geweest
van de organisatie's om daarop de aandacht te vestigen.
Alleen naar aanleiding van de ingekomen adressen en van de
gehouden conferentie heeft het Burgerlijk Armbestuur en
wellicht ook het college van Burgemeester en Wethouders
zich gewend tot den Minister om nadere inlichtingen.
Hieruit blijkt dus wel, dat de vertegenwoordigers der arbeiders
in dit opzicht de zaak juist ingezien hebben.
Ik geloof, dat het niet meer dan billijk is dat de werk
loozen, die daardoor een te geringe uitkeering hebben ge
kregen, het te weinig ontvangene alsnog zullen krijgen. De
menschen hebben reeds zoo geruimen tijd de gevolgen van
de werkloosheid ondervonden en zij kunnen deze bedragen
niet missen. Uit dit alles blijkt wel terdege, van hoe groot
belang het is voor de aibeiders, wanneer hunne vertegen
woordigers in de toepassing van de regeling ook gekend worden.
Inde vierde plaats wordt in het praeadvies gewezen op de
motiveeringen, die het Burgerlijk Armbestuur van de genomen
beslissingen geeft. Die motiveeringen zijn dikwijls zeer sober
en zeer kort, ja meermalen moet worden geconstateerd, dat
zij geheel ontbreken. Nu beroept zich het Burgerlijk Armbestuur
altijd op het feit, dat het zich niet gerechtigd acht alle
bijzonderheden aan derden mede te deelen. Voor dat standpunt
kan in het algemeen iets te zeggen zijn, maar, waar de leden
van de organisatie's gewoon zijn aan hun besturen verschillende
bijzonderheden mede te deelen, geloof ik, dat tegen een betere
motiveering van de afwijzingen en de verminderde uitkeeringen
geen bezwaar zou hebben bestaan, terwijl daardoor de ver
standhouding tusschen de organisatie's en het Burgerlijk Arm
bestuur zou zijn verbeterd. Men zou dan de gelegenheid hebben
gehad de zaken beter te bespreken en tot een gunstiger
resultaat te komen.
Ten slotte komen in het praeadvies ook nog enkele opmer
kingen voor over het overleg tusschen het Burgerlijk Arm
bestuur en de werkloozenkassen. Het Burgerlijk Armbestuur
meent zich stipt te moeten houden aan de besluiten, welke
indertijd door den Raad zijn genomen en volgens welke de
aanmelding geschiedt bij en de uitkeering door de besturen
der werkloozenkassen. Het is zeer te prijzen, als een college
de Raadsbesluiten stipt in acht neemt, maar toch zou ik het
in dezen tijd, waarin zooveel werkloosheid en zooveel ver
warring bestaan, gewenscht hebben geacht, dat een behoorlijk
overleg niet alleen tusschen de werkloozenkassen, maar ook
tusschen de vakcentrale's had plaats gehad. Ja, in het praeadvies
wordt zelfs de meening uitgesproken, dat de besturen der
vakcentrale's ondeskundig zijn en niet in staat een juiste
meening in deze te geven. Dat vind ik wel wat sterk uit
gesproken. Wij mogen toch wel als voldoende bekend onder
stellen hoe de vakcentrale's zijn samengesteld. Er zijn hier
ter plaatse afdeelingen van landelijke bonden met werk
loozenkassen. De besturen dier afdeelingen, belast met de
uitvoering van de bepalingen betreffende de werkloozen, vormen
met elkander den zoogenaamden Besturenbond of Vakcentrale.
Die besturen kiezen een bestuur uit hun midden, zoodat men
dus van zelf menschen krijgt, die bevoegd zijn ook in deze
een oordeel uit te spreken. Ik begrijp niet hoe het Burgerlijk
Armbestuur tot de conclusie kan komen, dat het bestuur dei-
vakcentrale ondeskundig is en men alleen moet onderhandelen