446 MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te uur. Thans zijn alleen de heeren de Lange, Sanders en A. Eikerbout afwezig. Aan de orde is: XVIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de meerdere kosten van den bouw en de inrichting van het School- en Volksbadhuis aan de van der Werfstraat en de uitbreiding van dat badhuis met vier nieuwe cellen voor kuipbaden. (Zie Ing. St. No. 334.) De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw DubbeldemanTrago. M. d. V. Ik wensch met alle kracht te ondersteunen het voorstel van Burgemeester, en Wethouders om een viertal cellen voor kuipbaden bij te bouwen. Uit het voorstel blijkt, dat het badhuis in een groote be hoefte voorziet, want het blijkt noodig te zijn de gelegenheid tot het nemen van kuipbaden, die voor mannen nog geheel ontbreekt, uit te breiden. Ik meen, dat in het belang van de volksgezondheid dit offer uit de gemeentekas wel gebracht mag worden. De beraadslaging wordt gesloten waarna zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt besloten. XIX. Praeadvies op een verzoek van het bestuur van de R. K. Parochiale Jongensscholen onder R. K..Parochiaal Kerk bestuur, om gelden beschikbaar te stellen voor het stichten van een schoolgebouw, bestemd voor gewoon lager onderwijs, op een terrein aan de Caeciliastraat. (Zie lng. St. No. 333.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Oostdam. M. d. V. Wij hebben hier de herleving van het oude geschilpunt tusschen Burgemeester en Wet houders eenerzijds en het Katholiek Schoolbestuur anderzijds. De Raad zal zich herinneren, dat bij de vorige aanvraag van dat bestuur voor een U. L. O.-school aan het Rapenburg en twee lagere scholen aan den Heerensingel een gelijk geschilpunt bestond en dat het schoolbestuur zich toen alleen bij het gevoelen van Burgemeester en Wethouders heeft nedergelegd om tijdsverspilling te voorkomen, welke altijd gepaard gaat met het inwinnen van hooger beroep. Het schoolbestuur behield zich echter voor bij de eerstvolgende gelegenheid weder zijn oude standpunt in te nemen en zulks doet het nu bij deze aanvrage voor een school aan de Caeciliastraat. Ik sta nog altijd, evenals de vorige maal, aan de zijde van het schoolbestuur, wat ik even kortelijk moge toelichten. Alvorens dit echter te doen zou ik gaarne een paar onjuist heden in het praeadvies willen recht zetten. In de eerste plaats staat er, dat het schoolbestuur het standpunt inneemt »dat er hoegenaamd geen verband bestaat tusschen het maximum-aantal leerlingen per klasse en het getal leerlingen, voor wie het gebouw ruimte biedt." Het bestuur ontkent dat verband geenszins, maar het baseert zijn opvatting niet alleen op artikel 73, maar ook op artikel 28, dat het aantal leerkrachten regelt; en in verband met het noodige aantal leerkrachten staat steeds een zeker maximum aantal leerlingen, dat op de school kan worden toegelaten. Even hooger staat in het praeadvies, dat het schoolbestuur heeft verklaard, »dat in maximum per klasse en per lokaal 42 leerlingen zullen worden toegelaten". Dit heeft het bestuur nooit verklaard. Vanmiddag heb ik het nog even in de stuk ken nagekeken en inderdaad gevonden, dat het bestuur heeft verklaard, ten hoogste 42 leerlingen per klasse te zullen toe laten, niet per lokaal. Het bestuur kon dit ook niet verklaren, wijl het dan tegen zijn eigen wetsuitlegging zou zijn inge gaan. Het bestuur ontkent, dat lokaal en klasse identiek zijn, zooals Burgemeester en Wethouders blijkbaar meenen en waardoor in het praeadvies klasse en lokaal als gelijkwaardige dingen zijn genoemd. Dat de wet niet bedoelt en ook niet kan bedoelen, dat klasse en lokaal hetzelfde zijn, kan ik duidelijk maken met te wijzen op een kleine school, zooals men er meerdere op het platteland vindt, van bijvoorbeeld 90 leerlingen, waarvoor volgens de wet drie verplichte leerkrachten worden vergoed. Een dergelijke school zou men natuurlijk niet bouwen met 7 lokalen, ofschoon er wel 7 klassen zullen zijn, dat wil zeggen dat de kinderen wel over 7 klassen zullen zijn verdeeld. Als het bestuur van zulk een school zou zeggen: wij willen een school voor 90 leerlingen met drie lokalen bouwen en wij zullen per klasse ten hoogste 36 leerlingen toelaten, dan zouden Burgemeester en Wethouders van Leiden antwoorden: dat gaat niet, dat is niet overeenkomstig de wet. Deze ziens wijze is hier ontstaan, omdat nu eenmaal in Leiden in ieder lokaal één klasse zit, waardoor Burgemeester en Wethouders hechten aan het idee, dat in een lokaal slechts één klasse behoort. Maar in een school, gelijk ik ten voorbeeld stelde, zouden per lokaal wel meerdere klassen moeten worden ge plaatst. Er zouden daar klassen kunnen zijn, die 36 leerlingen bevatten, maar de overige klassen zouden, naar gelang van de omstandigheden, zooveel te kleiner wezen. Zoo is het ook met dit schoolbestuur. Het zegt eenvoudig: wij willen een school voor 258 leerlingen, die wij wenschen te verdeelen over 7 lokalen, en wij zullen per klasse, wat heel iets anders is dan per lokaal, ten hoogste 42 leerlingen toelaten. Burgemeester en Wethouders komen verder met een becij fering: 7 x 42 294, zoodat het schoolbestuur huns inziens een schoolgebouw moet aanvragen, dat ruimte biedt voor 294 leerlingen. Het schoolbestuur echter wil een school met 7 leerkrachten hebben en daarom bepaalt het zich tot een schoolgebouw, ruimte biedende voor 258 leerlingen. Volgens de wet zijn 7 leerkrachten noodig, als het aantal leerlingen bedraagt tusschen 225 en 269. Het schoolbestuur zegt geens zins, dat het ten hoogste 42 leerlingen per lokaal zal plaatsen, want dan zou het komen tot een maximum-aantal van 294 leerlingen, waarvoor 8 leerkrachten noodig zouden zijn. Dit wil het bestuur niet, omdat dan een overbodige leerkracht zou moeten worden betaald. Hieruit volgt, dat het school bestuur inderdaad den goeden weg inslaat. Het wil niet meer dan 7 leerkrachten, verdeeld over 7 lokalen, maar geenszins zal iedere leerkracht 42 leerlingen krijgen. Ten hoogste een of twee leerkrachten zullen dat aantal hebben, de overige krijgen er minder en wel zooveel minder, dat het totaal nooit meer zal bedragen dan 258. Hieruit kan tevens blijken, dat het schoolbestuur dit geens zins doet, gelijk de vorige maal zeer vriendelijk verondersteld werd, omdat het bang zou zijn voor de waarborgsom ik heb het zeer betreurd, dat dergelijke veronderstelling de vorige maal hier is geuit maar eenvoudig omdat het zich wil houden aan den geest der wet, die spreekt van het maximum-getal leerlingen, dat per klasse zal worden toege laten, en verder toelaat de leerlingen te verdeelen over de klassen naar gelang van de omstandigheden. Ik sta dus nog geheel aan de zijde van het schoolbestuur en ik had gedacht, dat Burgemeester en Wethouders tot een eenigszins ander inzicht zouden zijn gekomen, want het is mij bekend, dat juist de vorige week van den Minister van Onderwijs een beslissing is ingekomen, welke het school bestuur, wat betreft de vorige aanvraag, in het gelijk stelt. Het schoolbestuur mag aan het Rapenburg bouwen een U. L. O.-school met 4 lokalen, gezamenlijk voor 95 kinderen met ten hoogste 30 kinderen per klasse. Burgemeester en Wethouders zouden redeneeren: dat gaat niet,4 x 30=120; dus men moet een leerkracht meer hebben. Neen, zegt het schoolbestuur, wij willen maar 4 leerkrachten en ten hoogste 30 leerlingen per klas; de andere klassen worden van zelf kleiner. Aldus heeft de Minister beslist, in strijd met de beslissing, welke de vorige maal door den Raad genomen is. En gelijke beslissing is, naar ik meen, ook genomen door den Minister betreffende de scholen aan den Heerensingel. Waar dus feitelijk reeds door den Minister een beslissing genomen is, lijkt het mij overbodig wat het gevolg zou ziin van aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders om alsnog een beslissing van hoogerhand te gaan inroepen. Misschien kan ik van den Wethouder van Onderwijs nog andere gegevens krijgen, want ik meen niet al te verkeerd te zien als ik veronderstel, dat de Wethouder vanmorgen, eer hij zich naar deze vergadering begaf, naar Den Haag is ge weest. Ik kan het mis hebben, maar ik meen het ongeveer uit eenige gegevens te kunnen concludeeren. Hoe het zij, ik geloof, dat de zaak eigenlijk reeds beslist is en dat er dus geen behoefte is om nogmaals een beslissing in hoogere instantie uit te lokken. Ik zal derhalve stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Meijnen. M. d. Y. Het is, zooals in de Stukken wordt gememoreerd en zooals ook de heer Oostdam in her innering heeft gebracht, thans de tweede maal, dat wij hier te doen hebben met een verschil van zienswijze tusschen het Schoolbestuur en Burgemeester en Wethouders. Het Schoolbestuur noemt, als maximum, 42 leerlingen per klas; Burgemeester en Wethouders vermenigvuldigen dit cijfer met 7 en zeggen: dat is dus totaal 294 leerlingen voor de heele school. Het Schoolbestuur zegtneen, dat willen wij niet; wij willen niet 294 leerlingen, wij willen een school voor 7 leerkrachten en dan moet het getal leerlingen zich bewegen tusschen 225 en 270.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 18