444 MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. De heer van Stralen. M. d. V. De Weihouder Para heeft gezegd, dat zijns inziens dit werk niet in aanmerking kwam om bij wijze van werkverschaffing te worden uitgevoerd. Ik zou willen vragen waarom dat bij dit werk niet wenschelijk is en bij ander soort werk wel. Dit is juist een werk, zuiver geschikt om bij wijze van productieve werkverschaffing te worden uitgevoerd. De bewering van den Wethouder, dat het ongewenscht zou zijn dat te doen, raakt kant noch wal en bewijst voor de zooveelste maal, al wordt het dan niet met woorden gezegd, dat bij Burgemeester en Wethouders, en speciaal bij den heer Pera als voorzitter van de Commissie voor de Werkverschaffing, niet de noodige ernst voorzit om te zorgen, dat voor de werkloozen nu eindelijk eens werk wordt gevonden. In tegenstelling met hetgeen de heer Pera heeft gezegd, die meent, dat Leiden vooraan staat met het verschaffen van productieven arbeid aan de werkloozen, staat er zoo mede, dat uit het verslag van den Armenraad is ge bleken, dat op het gebied van de werkverschaffing een leemte bestaat dat woord «leemte" heeft de secretaris speciaal gebruikt en dat werkverschaffing in grooteren omvang noodzakelijk is. En hier wordt door den heer Pera de voor stelling gewekt alsof aan dat vraagstuk van de werkverschaffing alle aandacht wordt gewijd. Het moet maar eens blijken, dat dit absoluut niet juist is. Op hetgeen de heer Knuttel straks heeft gezegd in zake de uitvoering van het werk aan het Raamland, wil ik wel even antwoorden. Hij zegt, dat vele werklieden hem hebben verteld, dat men de proef, welke Burgemeester en Wethouders hebben genomen met de uitvoering van dat werk in eigen beheer en bij wijze van werkverschaffing, met opzet zou hebben doen mislukken. Dat is juist. Ook ik ben van meening ik kan er iets van weten, omdat ik den gang van zaken geheel heb medegemaakt dat de autoriteiten, die belast waren met de uitvoering van dit proefwerk en die zich op het standpunt stelden, dat het ongewenscht was, dat de ge meente zich op dit terrein ging bewegen, hebben gezorgd, dat dat. werk zoo i9 uitgevallen, dat het gemeentebestuur en de Gemeenteraad er voor een tweede geval niet aan denken een dergelijke proef te herhalen. De heer Oostdam. Ik geloof er niets van. De heer Dubbeldeman. De arbeiders saboteeren alleen De heer van Stralen. Ik zeg dat niet alleen hier; ik heb ook in de Commissie voor de Werkverschaffing gezegd, ook aan den heer Driessen, dat naar mijn meening die opzet heeft voorgezeten. De Voorzitter. En wat was het antwoord van den heer Driessen? De heer van Stralen. Dat wilde ik juist mededeelen. Natuurlijk heeft hij dat niet onderschreven. Hij heeft die onderstelling tegengesproken en gesproken van insinuatie's, waarop hij niet zou ingaan. Dat is zeer gemakkelijk. Maar ik heb niet volstaan met alleen de veronderstelling uit te spreken, dat men opzettelijk de proef had doen mislukken; ik heb een geheele reeks van voorbeelden en argumenten aangehaald, welke die veronder stelling van mij wel aannemelijk maakten en de heer Driessen, die volstond met fel te protesteeren tegeri dergelijke insinuatie, heeft met geen enkel woord weersproken de argumenten, die van onze zijde waren aangevoerd. Ik wil dit eenigszins nader uiteenzetten. In de eerste plaats wil ik er op wijzen, dat, als dat werk aan het Raamland duur geworden is, dat absoluut niet ligt aan mindere werklust van de arbeiders. Ik ben zoo wijs ge weest er voor te zorgen, dat ik op dit stuk een uitspraak kreeg van dengene, die met het opzicht en het toezicht daar belast waren. Ik heb den heer Verhoog in eigen persoon ge vraagd, of het duurder werken geweten kon worden aan te weinig werklust van de arbeiders. De heer Verhoog zeide, dat het daaraan zeker niet lag en dat die menschen hun best deden. Toen ik op het werk was, zag ik dat zand, aangevoerd door schippers uit Katwijk, vanaf het Utrechtsch Jaagpad, in kleine handwagentjes naai' het terrein werd gebracht; drie menschen duwden zoo'n wagentje. Ik heb toen gezegd: kijk eens, dit werk wordt uitgevoerd door de gemeente in eigen beheer, maar daarom kan het wel economisch worden uitgevoerd; waarom laat de gemeente voor den aanvoer van het zand naar het terrein niet gebruik maken van paard en wagen, teneinde het zandvervoer zoo snel te doen plaats hebben dat het minder geld kost? Toen antwoordde de heer Verhoog: maar het is toch werkverschaffing! dus het moet op deze manier geschieden; het mag niet met paard en kar. Ik heb daarop gezegd: dan moet men de arbeiders het zand in zak ken laten doen en het zoo naar het terrein laten brengen; dan duurt het nog langer. Men gevoelt, dat op die manier het werk onnoodig duur wordt gemaakt. Uit alles wat zich hier heeft voorgedaan wij zullen er hier nog wel nader over hooren heb ik de zekerheid ge kregen, dat daar niet gestreefd is naar een goedkoope uitvoe ring van het werk. De zand karretjes, waarvan ik sprak, zijn gehuurd tegen 5.per stuk en per week. In eenige maanden werd dus per karretje een huur van 80 of 85 betaald, terwijl men voor den prijs, die nu aan huur betaald is, zeker wagens had kunnen koopen. Dergelijke staaltjes zijn er meer geweest, te veel om er op dit oogenblik nader op in te gaan. Zij geven zeker aanleiding om te denken, dat de autoriteiten in deze gestreefd hebben naar een mislukking van bet werk aan het Raamland en nu beroept de Wethouder zich op dit werk teneinde te betoogen dat de gemeente niet voor de tweede maal dergelijk werk op die wijze moet ondernemen. Alvorens hieraan een argument te ontleenen tegen toepassing van het beginsel van uitvoering in eigen beheer, zou eerst eens hier in den Raad aan de orde gesteld moeten worden de quaestie van het duur worden van het werk aan het Raamland. De heer Knuttel heeft mij gevraagd, waarom de Commissie voor de Werkverschaffing in die aangelegenheid niet van zich heeft laten hooren en ook niet in andere aangelegenheden. Laat ik mededeelen, dat op 30 Mei j.l. de laatste vergade ring van de commissie heeft plaats gehad. Van de zijde van de arbeidersleden der commissie is herhaaldelijk aangedrongen op het beleggen van een vergadering, maar in de laatste vergadering der commissie is wel aan die leden gebleken, dat niet de noodige ernst voorzat wat betreft het streven naar een zoo ruim mogelijke werkverschaffing voor de werklooze arbeiders. Nu is eenigen tijd geleden nog door de arbeiders leden der commissie aan den secretaris der commissie het verzoek gedaan ten spoedigste een vergadering te beleggen, om die zaak grondig te bespreken, maar men heeft er verder niets van vernomen en tot heden werd nog geen vergadering belegd. Onderwijl komen Burgemeester en Wethouders met voorstellen bij den Raad, welke eerst in de commissie hadden moeten besproken zijn. Nu hebben de Wethouder en de heeren Wilbrink en Scboneveld nog gesproken over taak werk. Wij zouden die zaak zoo kunnen stellen, dat de gemeente dit werk niet in het openbaar aanbesteedt, maar dat bijvoorbeeld een aanbe steding ten opzichte van het werkloon wordt gehouden, ter wijl de gemeente zelve het materiaal verschaft. Als dan een groep arbeiders het werk aanneemt, is de vrees opgeheven, dat de arbeiders, als zij in gewoon dagloon staan, niet hard genoeg werken. Zij kunnen dan een prijs opgeven voor het verwerken van het materiaal bij het aanleggen van deze toe gangswegen. Men behoeft dus niet tot openbare aanbesteding over te gaan. De heer Wilbrink heeft aangevoerd, dat ook bij openbare aanbesteding Leidsche werkkrachten te werk worden gesteld. Ik moet echter zeggen, dat tegen dat voorschrift buitengemeen wordt gezondigd, vooral, zooals ik daar hoor zeggen, bij grondwerken. Het komt meermalen voor, dat aannemers ge bruik maken van werkkrachten van buiten de gemeente, en er dient te worden toegezien, dat die dingen geen grootere afmetingen aannemen. In ieder geval wordt op de naleving van dat voorschrift vanwege de gemeente niet voldoende toe zicht gehouden. Alleen naar aanleiding van ingekomen klach ten worden maatregelen genomen. Ik geloof, dat het gewenscht zal zijn, dat de Raad zich uitspreekt. Als dit werk niet bestemd kan worden om uit gevoerd te worden bij wijze van werkverschaffing, dan con stateer ik, dat bij het gemeentebestuur absolute onwil voorzit ten aanzien van de werkverschaffing en dat het niet voornemens is in zake werkverschaffing in de naaste toekomst iets ernstigs te doen. Indien een toezegging in de door ons gewenschte richting niet kan worden verkregen, zal ik, als de heer Schoneveld, van wien ik verwacht dat hij een voorstel zal indienen, dat niet doet, een voorstel aan het oordeel van den Raad onderwerpen. Ik dacht, dat de heer Schoneveld van plan was een uitspraak van den Raad uit te lokken. De heer Bots. M. d. V. Een enkele opmerking over de werkverschaffing. Men kan dunkt mij niet genoeg onder de oogen zien hetgeen de heer Wilbrink heeft gezegd, dat, als men A aanstelt, B werkloos is en omgekeerd. Ik heb daarvan bij het werk aan het Raamland de ondervinding opgedaan. Ik heb gezien, dat daar sigarenmakers te werk waren gesteld en dat grondwerkers, die met dien arbeid goed bekend waren, als het ware stonden te huilen, omdat dat werk, dat hun toekwam en voor hen bestemd was, werd verricht door menschen, die er geen verstand van hadden. De Voorzitter. Ik moet namens Burgemeester en Wet houders één ding zeggen en wel over dat laatste dreigement

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 16