MAANDAG 6 NOVEMBER 1922. 439 natuurlijk zeer veel voor gevoelen om iemand, die in de ellende zit, te helpen en daarom gaat het voor mij betrekkelijk niet zoozeer om de vraag of die man het al dan niet betalen kan, maar ik ben erg bang en ik geloof, dat wij dat allen moeten zijn om aan afgesloten contracten te raken, althans zoo lang de manier, waarop thans contracten worden gesloten, nog blijft bestaan. Wil rnen O. W.-ers laten betalen hetgeen zij gecontracteerd hebben, dan hebben wij daartegen geen bezwaar, maar dan moet men de oplossing langs anderen weg zoeken en aldus redeneeren: die O. W.-ers moeten het tien- of twaalfvoudige betalen en voor degenen, die niet in staat zijn te betalen, laten wij de pacht zakken. Bij de tegen woordige wijze van contracten sluiten kan men dat echter niet doen, want dan gaat de rechtszekerheid verloren. Men heeft eenmaal een contract gesloten en heeft zich van beide zijden verbonden. Het is misschien op deze wijze wel wreed, maar het eerste, dat iemand moet hebben, is rechtszekerheid en vooral de overheid moet geheel volgens de wet en recht vaardig te werk gaan. Indien men het aandurfde, zooals het in Engeland aan het opkomen is, om contracten met glijdende schaal te sluiten, waarbij de pachten opgaan met het stijgen der prijzen en de pachten afgaan met bet dalen der prijzen, dan zou dat rechtvaardiger zijn; maar op dit oogenblik zou ik, hoe gaarne ik iemand ook zou willen helpen, die in ellende zit, en hoezeer ik begrijp, dat anderen van hem af hangen, niet durven adviseeren aan dezen man korting toe te kennen, in de eerste plaats omdat men die korting dan ook aan anderen zou moeten geven, terwijl aan den anderen kant een schaal zou moeten worden vastgelegd voor degenen, die ruimschoots verdienen. De heer Heemskerk. M. d. V. Na het gesprokene door mevrouw van Itallie kan ik kort zijn. Ik zou de vraag willen stellen: waar moet het heen met de rechtsgeldigheid van contracten tusschen de gemeente en particulieren, als wij er niet meer op aan konden wat wij zouden moeten incasseeren, nadat wij contracten hadden afgesloten Waarvoor moeten wij dan nog contracten afsluiten, als er niet inzooverre rechtsgeldig heid bestaat, dat men ten allen tijde aanspraak kan maken op hetgeen afgesproken is? "Verder wil ik nog opmerken, dat ik absoluut geen verschil zie tusschen het afwijzen van het praeadvies van Burge meester en Wethouders en de motie van den heer van Eek. De heer van Eek wil, dat Burgemeester en Wethouders nog eens zullen onderzoeken of op billijkheidsgronden alsnog een reductie op de pacht aan Verboon ware te geven. Ik geloof, dat de heer van Eek goed zou handelen, als hij zijn stand punt wil handhaven, door zich te stellen tegenover het voorstel van Burgemeester en Wethouders, want ik begrijp, dat in het college van Burgemeester en Wethouders naast de kwestie van de rechtsgeldigheid ook wel de vraag of het toestaan van een reductie billijk zou zijn een onderwerp van bespreking zal hebben uitgemaakt. Na het praeadvies van Burgemeester en Wethouders te hebben gelezen, meen ik, dat de vraag of op billijkheidsgronden een tegemoetkoming moet worden gegeven, geen onderwerp van beraadslaging meer kan uit maken. Wij moeten de rechtsgeldigheid der contracten hand haven en wij zouden dan ook niet goed doen door op de motie van den heer van Eek in te gaan. De heer Wilbrink. M. d. V. Ook ik meen, dat wij er vol strekt niet mede moeten beginnen om op contracten, welke de gemeente heeft gesloten, terug te komen, maar toch moet ik zeggen, dat ik de redeneeringen van mevrouw van Itallie en den heer Eikerbout wel wat vreemd vind. Mevrouw van Itallie-van Embden zegt, dat degenen, die het betalen kunnen, dan ook maar moeten betalen, doch dat wij hun, die niet kunnen betalen, moeten tegemoetkomen. Ik vrees, dat wij dan spoedig een zeer grooten toeloop zouden krijgen van minder kapitaalkrachtige pachters en dat personen, die wel betalen, overeenkomsten met de gemeente zullen gaan mijden. Wij kunnen er vast van op aan, dat de ge meente geplukt zou worden. Verboon toont niet aan, dat het zijn ondergang zou zijn als de pachtsom niet verminderd werd. Hij spreekt van een uitgaafpost wat betreft arbeidsloonen, belastingen, onkosten enz. ten bedrage van 450.— a/500. per jaar. Ik ken Verboon in het geheel niet, maar als hij een boer is met 10 H.A. dan zal hij dien grond zelf wel bearbei den eh is er dus geen sprake van arbeidsloon. De heer Eikerbout zegt, dat de landprijzen omhoog gaan. Dat moet ik ten sterkste betwijfelen. Den laatsten tijd heb ik wel bemerkt en vernomen, dat de land- en pachtprijzen zich in een dalende lijn bewegen, wat betreft tuingrond en ook wat betreft weiland. Er is geen twijfel: ook de pachten van weiland gaan omlaag. Toen de prijzen van de landerijen omhoog gingen mis schien is Verboon toen ook pachter geweest is hij of een ander niet bij de gemeente gekomen om te zeggen: ik zal wat meer gaan betalen, want feitelijk komt den verpachter ook iets toe van de winst. Als de heer Verboon gevraagd had om verbreking van de pachtovereenkomst, dan zou het iets anders geweest zijn. Daartoe zou men eerder kunnen komen dan tot vermindering tusschentijds van de pachtsom. Als men de vermindering toestond, dan zou Verboon ook de beschikking houden over de landerijen, op welker huur hij zeker prijs heeft gesteld blijkens de hooge pachtprijzen, en dat zou toch niet aangaan. De heer Mulder. M. d. V. Ik kan kort zijn, want verschil lende sprekers hebben de zaak juist bekeken. Het verwondert mij wel, dat Verboon door den heer van Eek wordt ingedeeld bij de niet-kapitalisten, maar ik kan het mis hebben. Wij hebben met dien man al heel wat moeite gehad, tot zekere hoogte althans. Hij heeft er steeds op aangedrongen dat hij in elk geval dit land in huur zou krijgen en nu komt hij verlaging van de pachtsom vragen zonder dat hij iets bewijst. Hij wil wel iets, maar hij bewijst niets. Dat kan hij ook moeilijk. Het verwondert mij ook wel eenigszins tenzij de heer van Eek daarmede een politieke bedoeling heeft dat hij nu gaat zeggen: het gevolg zal zijn dat de arbeidsloonen verlaagd moeten worden, want daar en daar betaalt men slechts een kwartje per uur. Wij weten, dat daarvan hier in de buurt geen sprake is. Men denke wel om de gevolgen, welke inwilliging van dit verzoek zou hebben. Onmiddellijk zullen dan verschillende personen, die grond van de gemeente gepacht hebben, bij ons komen en zeggen: het loopt zoo tegen, wij hadden het ons zoo anders voorgesteld; sta ook ons verlaging van de pachtsom toe. Ik geloof, dat deze persoon een beetje in zijn wiek ge schoten is omdat hij zich voorgesteld had er veel meer van te halen dan hij nu doet. Als de omstandigheden anders waren en de gemeente plaatste zich op het standpunt van adressant en zeide: heeren pachters, het is zoo'n goede tijdtoen het u slecht ging, hebben wij de pachtsom verminderd, zoudt gij er thans niet wat bij kunnen doen nu het u zoo goed gaat? dan zou natuurlijk het antwoord zijn: hoe komt ge op het idee? dat is toch wel wat al te gek! Ik ben het met den heer Eikerbout eens, dat de pachten eerder stijgende dan dalende zijn. Ik wil niet zeggen over het algemeen genomen in ons land, maar de pas gehouden verpachtingen hebben bewezen, dat althans voor de omstreken van Leiden de pachtsommen in ietwat stijgende richting gaan. Ik twijfel er niet aan of door verstandige menschen zal het verzoek van dien man geweigerd worden. De heer van Eck. M. d. V. Zooals ik wel vermoedde heeft mijn voorstel aanleiding gegeven tot misverstand. Ik ken den geheelen mijnheer Verboon niet; ik heb hem nooit gezien en ik weet van 's mans toestand niets af, maar ik heb deze zaak ter sprake gebracht, omdat Burgemeester en Wethou ders niet zijn ingegaan op de vraag: is het billijk, dat van dezen man die pacht wordt gevorderd? Deze vraag moet mijns inziens onder de tegenwoordige omstandigheden ook een particulier eigenaar zich stellen; hij zal dat niet altijd doen en ook niet altijd kunnen doen, maar ik maak mij sterk, dat er wel eigenaren zullen zijn, die tot een pachter zullen zeggen: ik begrijp het, in deze omstandigheden kunt gij de volle pacht niet betalen, ik wil uw ondergang niet en ik ken u dus reductie toe! Dat is geen inbreuk maken op de rechts zekerheid; deze blijft bestaan, want wil de eigenaar de volle pacht invorderen, dan krijgt hij die. Zoo is het ook met de gemeente in dit geval; wil zij het volle bedrag invorderen, dan krijgt zij het. Op de rechtszekerheid wordt dus niet de minste inbreuk gemaakt, maar nu is de vraag of men niet aan de gemeente in nog hoogere mate dergelijke moreele eischen mag stellen, welke men zou stellen aan een parti culieren eigenaar. En dan is mijn antwoord, dat men aan de gemeente hoogere moreele eischen moet stellen. Ik kan niet beoordeelen of het verzoek van den heer Verboon billijk is en ook niet of het al dan niet ingewilligd moet worden, maar ik heb begrepen, dat Burgemeester en Wethouders de zaak alleen van een wettelijk standpunt, niet van een billijkheids standpunt hebben beoordeeld. Hij heeft zich verbonden, zeg gen zij, en, als wij de overeengekomen pacht niet van hem vragen, scheppen wij een gevaarlijk praecedent, wij kunnen geen rekening houden met de vraag of de prijzen verhoogd dan wel verlaagd zijn. Algemeen heeft men gedacht, dat de reusachtige prijzen van de landbouwproducten zoo zouden blijven en daardoor zijn de huren en koopsommen van de landerijen ontzaglijk gestegen; er komt ineens een verbazende val in en, als nu de pachters het kunnen betalen en winst hebben gemaakt, is er geen reden voor hun reductie toe

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 11