438
MAANDAG 6 NOVEMBER 1922.
De heer van Hamel. M. d. V. Het is best mogelijk, dat ik
er geheel accoord mede ga, maar ik wil hooren welke bezwaren
Burgemeester en Wethouders er tegen inbrengen.
De beraadslaging wordt gesloten waarna de motie van den
heer Groeneveld zonder hoofdelijke stemming wordt gesteld
in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies,
terwijl vervolgens eveneens zonder hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt besloten.
XVI. Praeadvies op het verzoek van J. Verboon, om ver
mindering van de pachtsom van de door hem gehuurde
perceelen wei- en teelland in den Bosch- en Gasthuizerpolder.
(Zie Ing. St. No. 33ö.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Eck. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen met
het algemeene standpunt, waarop Burgemeester en Wethouders
zich hebben geplaatst bij de beoordeeling van het verzoek
van den veehouder J. Verboon. Burgemeester en Wethouders
redeneeren aldus: deze veehouder heeft voor zekeren tijd een
aantal hectaren, ongeveer tien, weidegrond van de gemeente
gehuurd voor een bedrag van 2750.—; op dit oogenblik
loopt het den boer tegen, zoodat het vrijwel ondoenlijk zal
wezen voor den man om die pacht er uit te halen, maar hij
heeft zich eenmaal verbonden, dus de gemeente is verplicht
dat bedrag in te vorderen. Ik bepleit de wenschelijkheid, dat
bij de tegenwoordige crisis, die ook het landbouwbedrijt be
dreigt, de eigenaren van gronden over het algemeen een ander
standpunt zullen innemen dan hier bij het optreden van
Burgemeester en Wethouders voor de gemeente Leiden ge
schiedt, want, als het standpunt, door het college ingenomen,
inderdaad het algemeene standpunt was, dan zou daarvan het
gevolg wezen, niet alleen, dat een reeks van boeren, kleine
keuterboertjes, ook een soort proletariërs, geruineerd werd,
maar ook, dat een massa landarbeiders werden ontslagen of,
indien zij nog werk konden vinden, dat werk, moesten ver
richten tegen een ontzaglijk laag loon. Het is mij bekend,
dat onder den invloed van die landbouw-crisis in het Over-
Maassche bij het bieten rooien de arbeid wordt betaald met
25 cent per uur. Het algemeene standpunt, dat men in deze
algemeene crisis inneemt, is dit: men mag de meest nood
zakelijke uitgaven laten rusten, maar aan de eischen van het
kapitaal mag niet geraakt worden. Wanneer men in dezen
tijd bijvoorbeeld bij de spoorwegen op alles wil bezuinigen,
moeten de aandeelhouders, aan wie hun geld is gewaarborgd,
dat ook krijgen. Al wordt de Staat bedreigd met staatsbankroet,
al is er geen geld meer over om te zorgen, dat de werkloozen
in den ergsten nood worden bijgestaan, de schuldeischers van
den Staat moeten hun geld krijgen. Dat is een standpunt,
dat in het algemeen verkeerd is, en ik vind het treurig, dat
Burgemeester en Wethouders in dit opzicht dat standpunt
hebben ingenomen, een bijzonder hard standpunt. Men rede
neert aldus: of die man verklaart, dat hij, als bij de volle
pachtsom moet betalen, geruïneerd zal zijn, is eigenlijk gèen
argument; hij heeft zich verbonden, dus moet hij ook betalen.
Neen, dat gaat niet aan. Er zijn hiermede groote algemeene
belangen gemoeid en nu wil ik niet zeggen, dat Verboon
recht heeft op korting dat kan ik niet beoordeelen
maar de argumenten, welke Burgemeester en Wethouders
aanvoeren, zijn mijns inziens onvoldoende. Als juist is wat hij
aanvoert, dat hij een kleine boer is, die door strenge hand
having van het pachtcontract geruïneerd zou worden, is de
gemeente moreel verplicht vermindering toe te staan. Men
weet, dat het Burgerlijk Wetboek in zeker opzicht reeds in
dergelijke gevallen voorziet. Als iemand van een eigenaar
gronden heeft gepacht en de oogst gaat geheel of gedeeltelijk
verloren, kan hij op billijkheidsgronden ik geef toe, dat
het iets anders is aan het eind van het jaar tot den
eigenaar zeggen: ik heb recht op reductie op de pacht. Toen
het Burgerlijk Wetboek gemaakt werd, heeft men niet gedacht
aan de groote schommelingen in de prijzen van de landbouw
producten. Burgemeester en Wethouders geven hier een slecht
voorbeeld, want het is op moreele gronden niet te verdedigen
om te zeggen: gij hebt u contractueel verbonden, dus moet
gij betalen.
Burgemeester en Wethouders zeggen: dat is hier nooit
voorgekomen; men heeft hier altijd die gelden ingevorderd
en men heeft ook van aannemers, wanneer de contracten voor
hen door de omstandigheden ryet voordeelig bleken te zijn,
die sommen ingevorderd. Maar ik wil aan den anderen kant
zeggen, dat er toch wel voorbeelden aan te voeren zijn, dat
men op grond van bijzondere omstandigheden ook den aan
nemers korting heeft verleend.
In elk geval lijkt het mij toe, dat hier onderzocht moet
worden of het billijk is.
Ik weet wel, in dezen tijd worden er vele menschen geruïneerd,
niet bij honderden maar bij duizenden, maar het neemt niet
weg, dat wij, als wij hier voor een conci eet geval ons bevinden
en als sterkere staan tegenover een zwakkere, er niet licht
over moeten heenloopen en dat wij moeten vragen, of het
beslist noodzakelijk is.
Daarom stel ik voor het verzoek van den veehouder J. Ver
boon om vermindering van zijn pacht aan te houden ten einde
Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen te
onderzoeken, in hoever op billijkheidsgronden dit verzoek zal
behooren te worden ingewilligd.
Ik sta op dit standpunt. Wanneer wij te doen hebben met
boeren, die in goeden doen zijn, groote boeren, die oorlogswinst
en dergelijke gemaakt hebben, dan acht ik geen enkele reden
aanwezig om niet te vorderen dat zij ten volle betalen. Zijn
het echter boertjes, die in beroerde omstandigheden verkeeren,
die anders geruïneerd zouden worden, dan acht ik het van
de gemeente zedelijk ongeoorloofd om dit geld in te vorderen.
De gemeente zou dan een verbazend slecht voorbeeld geven
aan andere landeigenaren. Ik durf te voorspellen, dat, wanneer
iedereen zoo handelde, dan tienduizenden kleine, proletarische
boertjes ten ondergang zouden gedoemd zijn ten gevolge
waarvan ook aan de financieele positie van de landarbeiders
ontzaglijke schade zou toegebracht worden.
Daarom wensch ik dit voorstel bij den Raad in te dienen.
De heer F. Elkerbout. In tegenstelling met hetgeen de heer
van Eck opmerkt wil ik de vraag stellen, of er hier wel ge
sproken kan worden van een boertje, als iemand nog ongeveer
10 H.A. grond pacht.
Verder heb ik in de laatste dagen hoe langer hoe meer
bemerkt, dat de pacht van landerijen zich in een stijgende
lijn beweegt in plaats van in een dalende lijn. Dus ook op
grond daarvan zou ik heusch niet weten waarom er voor ons
aanleiding zou bestaan op het voorstel van den heer van
Eck in te gaan.
In hetgeen de heer Verboon mededeelt staan ook dingen,
welke zeker met een korreltje zout genomen moeten worden.
Zoo staat er in, dat de melkprijzen zelfs nu eerder neiging
tot dalen dan tot stijgen vertoonen, maar wij zien in deze
dagen juist het tegenovergestelde; in plaats van een daling
zien wij een belangrijke stijging van de melkprijzen. Dit zou
dan ook voor den heer van Eck een aanleiding moeten zijn
om zich te stellen aan de zijde van Burgemeester en Wet
houders. Hiermede wordt door den heer Verboon een ge
dachte gelanceerd, die absoluut onjuist te noemen is.
Verder staat in het schrijven van den heer Verboon, dat
hij nog heeft gezwegen van de bedrijfsonkosten, arbeidsloonen,
belastingen, enz. die een aanzienlijken uitgaafpost vormen en
gevoegelijk geschat kunnen worden op 450.a 500.
per jaar.
Mij dunkt, hierin zou voor de sociaal-democratische Raads
fractie een aanleiding kunnen zijn om adressant niet tegemoet
te komen doch veel eer te zeggen: wij denken er niet aan
om een tegemoetkomende houding aan te nemen tegenover
iemand, die een zoodanig loon uitbetaalt en ondanks dat nog
een verlaging van de pachtsom wil hebben.
De heer Dubbeldeman. Hebt gij zijn balans gezien?
De heer F. Elkerbout. Men is er in den regel niet zoo royaal
mede om zijn balans te laten zien. Misschien heeft de heer
Dubbeldeman meer kans om die balans te zien dan ik, maar
in elk geval kan ik nog niet zeggen, dat hier gesproken kan
worden van een persoon, die in zoodanige omstandigheden
verkeert dat er ingegrepen moet worden.
Men verlieze de consequentie, die verbonden zou zijn aan
bet toestaan van dit verzoek, niet uit het oog. Als aan één
persoon dergelijke pachtvermindering wordt toegestaan, dan
zal het eventueel ook aan anderen toegestaan moeten worden,
afgezien ervan welke aangelegenheid het betreft.
Waar nu eenmaal de pachtsom is vastgesteld, de prijzen
der landerijen in stijgende richting gaan
De heer Dubbeldeman. Dat is geweest!
De heer F. Elkerboutkan ik geen aanleiding vinden om
het voorstel van Burgemeester en Wethouders af te wijzen.
De Voorzitter. Ik heb van den heer van Eck de volgende
motie ontvangen
»De Raad besluit het verzoek van den veehouder J. Ver
boon om vermindering van zijn pacht aan te houden, teneinde
Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen te
onderzoeken, in hoeverre op billijkheidsgronden dit verzoek
zal behooren te worden ingewilligd."
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
Mevrouw van Itallie-van Embde^. M. d. V. Ik zou er