420
MAANDAG 16
OCTOBER 1922.
XXVII. Verzoek van den Burgemeester in zake de regeling
zijner jaarwedde.
De Voorzitter. Ik zou er prijs op stellen dat het verdere
gedeelte van de vergadering geleid werd door mijn plaats
vervanger. Het zal voor mij zelf en mij dunkt ook voor de
leden van Uwe vergadering aangenamer zijn, wanneer debat
over het thans aan de orde gesteld punt, als het noodig
mocht zijn, buiten mijn tegenwoordigheid plaats heeft.
Ik hoop, dat de Raad het zal billijken, dat ik thans de
vergadering verlaat en het praesidium overgeef aan den heer
van der Lip.
De Voorzitter verlaat thans de vergadering, terwijl Wet
houder van der Lip den Voorzitterstoel inneemt.
De Voorzitter. Bij dit punt komt tevens in behandeling
het voorstel van den heer van Eek, dat aldus luidt:
»De Raad, overwegende dat het gewenscht is, de trakte
menten van hoogbezoldigde ambtenaren te vei lagen, teneinde
daardoor te voorkomen, dat de jaarwedden en loonen van het
lagere overheidspersoneel ten gevolge van den grooten zuinig-
heidsaandrang vermindering ondergaan, besluit het college van
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland te verzoeken, om, inge
volge den wensch van den Burgemeester van Leiden, diens
bezoldiging met ingang van 1 Januari 1923 met ƒ2000.-- te
verlagen en dus vast te stellen op ƒ10000.'sjaars."
Het komt ons voor, dat de Gemeenteraad ook de gelegen
heid moet hebben om het verzoek van den Burgemeester in
te willigen zonder meer, en daarom stellen Burgemeester en
Wethouders voor om het college van Gedeputeerde Staten
van Zuid-Holland te verzoeken ingevolge den wensch van
den Burgemeester van Leiden diens bezoldiging met ingang
van 1 Januari 1923 met ƒ2000.— te verlagen en dus vast te
stellen op 10000.— 'sjaars. Er zijn dan twee voorstellen,
een van Burgemeester en Wethouders om het verzoek in te
willigen precies zooals het gedaan is, en een voorstel van den
heer'van Eek, dat aan het besluit een andere overweging
wil verbinden. De Raad is dan vrij om te beslissen öf geheel
conform het verzoek van den Burgemeester öf conform het
voorstel van den heer van Eek.
Wenscht de heer van Eek zijn voorstel toe te lichten?
De heer van Eck. Gaarne, Mijnheer de Voorzitter!
De Voorzitter. Dan is het woord aan den heer van Eck.
De heer van Eck. Ik heb van het verzoek van den Burge
meester van Leiden kennis genomen met zeer gemengde gewaar
wordingen. Ik kan niet ontkennen, dat aan den eenen kant dit
verzoek om tot Gedeputeerde Staten de vraag te richten om
zijn traktement met 2000.— te verlagen, en dus vast te stellen
op 10000.— 's jaars, een zeer sympathieke zijde heeft. De
Burgemeester behoort tot die partijen, welke in deze dagen
.den mond vol hebben van bezuiniging. Ik zal over die bezui
niging nu niets zeggen, want er zal bij de aanstaande behan
deling van de gemeentebegrooting voldoende gelegenheid zijn
daaromtrent van gedachten te wisselen, maar ik vind het in
den Burgemeester te waardeeren, dat hij, waar hij behoort
tot de partijen, die steeds van bezuiniging spreken, in deze
het voorbeeld wenscht te geven en zelf wenscht mede te
werken tot verlaging van zijn traktement.
Ik weet wel, dat de Burgemeester, de heer de Gijselaar, in
bijzondere omstandigheden verkeert, dat hij een vermogend
man is, dat hij een bijzonder hoog traktement heeft en dat
hij een klein gezin heeft, omstandigheden, die het hem gemak
kelijker maken dan anderen om mede te werken tot verlaging
van zijn traktement, maar daartegenover moet toch dit gesteld
worden, dat er velen zijn, die, als zij in dezelfde omstandigheden
verkeerden, die daad niet zouden doen. Ik erken dus volkomen,
dat voor mij een zeer sympathieke zijde zit aan het verzoek
van den Burgemeester, maar aan den anderen kant zit er
een gevaarlijke en ook een voor mij zelfs zeer onsympathieke
zijde aan. Het kan ook de bedoeling geweest zijn van den
Burgemeester de inhoud van zijn schrijven geeft er aanleiding
toe zulks te onderstellen om dit verzoek te stellen als voor
beeld in het algemeenmet andere woorden om te zeggener
moet vermindering van de traktementen komen, ik begin daar
mede en ik geef daartoe het voorbeeld, opdat dat ook door
anderen gevolgd worde. Wanneer ik bijvoorbeeld lees deze
zinsnede:
»Die bezuiniging moet zoowel uit de lengte als uit de
breedte komen en allen moeten daartoe meewerken. Nu is
het gemakkelijk steeds over bezuiniging te spreken, doch tot
doorvoering daarvan kan men niet komen, als men steeds be
zuiniging bij anderen bepleit, doch zichzelf liefst buiten die be
zuiniging wil houden. Mijn plicht en tevens ook de liefde tot
mijne ingezetenen noopt mij derhalve het voorbeeld te geven
er. met mijzelf te beginnen," dan kan dat zoo opgevat worden
het zal er door velen misschien wel uit gelezen zijn de
Burgemeester van Leiden geeft een goed voorbeeld aan de
ambtenaren, hij begint, laten de anderen volgen en laat in
elk geval de Raad zorgen, dat dit voorbeeld gevolgd wordt.
En dan sta ik er geheel anders tegenover. Het is geheel iets
anders of men besnoeit op een hoog traktement, dus op een
traktement, dat ruim voorziet in het levensonderhoud, met
andere woorden waarvan nog wel wat kan worden afgenomen,
terwijl er dan nog ruimte overblijft, dan dat men ook gaat
besnoeien op traktementen, die nu reeds niet voldoende zijn
om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Waar de Burge
meester in zijn schrijven zegt, dat tot die bezuiniging allen
moeten medewerken, vind ik dat een gevaarlijke zinsnede.
Hij mag het goed bedoeld hebben, er kan uit gedestilleerd
worden: de Burgemeester brengt de zaak aan het rollen, hij
wijst er ook op, dat het noodzakelijk is om over te gaan tot
vermindering van de ambtenaarssalarissen.
In r>Het Volk''1 heeft juist dezer dagen een inzender er de
aandacht op gevestigd, dat in het rapport-Raaymakers het
traktement van den Burgemeester van Leiden was bepaald
op 11000.dus op een lager bedrag dan waarop op het
oogenblik het traktement van den Burgemeester is vastgesteld,
en dat aan den anderen kant volgens dat rapport het minimum
loon van het gemeentelijk overheidspersoneel moest zijn 34.—,
dat is 7.meer dan het op dit oogenblik hier bedraagt.
Dat moeten wij toch in aanmerking nemen. Wanneer de
noodzakelijkheid aanwezig is om werkelijk de uitgaven te
verminderen, dan brengt toch het menschelijk gevoel mede,
dat men eerst begint daar, waar overvloed aanwezig is, en
eerst als men dat gedaan heelt kan men zeggen: nu moeten
wij verder gaan en ook inbreuk maken op inkomens, welke
ternauwernood kunnen voldoen om in de behoeften van het
gezin te voorzien, op inkomens van gezinnen waar die over
vloed niet te vinden is.
Wij zouden ons ermede kunnen vereenigen, wanneer men
de bedoeling had en wanneer ook de Burgemeester die bedoeling
had, om het daarheen te sturen dat men zeide: wij zullen
van de hooge traktementen een flink stuk dit is nog maar
een bescheiden stukje! afknippen, ten einde de positie van
het lagere overheidspersoneel, dat geen cent, kan missen om
in zijn behoeften te voorzien, te redden of sterker te maken.
Want het kan voorkomen, dat zoo sterke aandrang uit de ge
meente komt om ook te raken aan de traktementen van hen, die
het niet kunnen missen, dat de Raad niet voldoende ruggegraat
heeft om daartegen weerstand te bieden. Wij zouden de positie
van het lager overheidspersoneel sterker maken wanneer wij
begonnen met een flink stuk af te snijden van het traktement
van degenen, die wel wat kunnen missen. Dat zou verstandige
taktiek zijn.
Dat vloeit ook voort uit solidariteit, menschenliefde, of hoe
men het anders noemen wil. Het komt hierop neder, dat wij,
menschen. elkander noodig hebben en elkander moeten bijstaan
en dat ten slotte, wanneer er niet genoeg middelen zijn, het
genomen moet worden van hen, die veel hebben.
Wij zijn voorstanders van verlaging van het traktement
van den Burgemeester. Wij meenen, dat een bedrag van
f 10000.niet alleen genoeg is maar zelts nog te hoog, maar
daarover praten wij niet, want op dit oogenblik bestaat de
mogelijkheid niet om het salaris lager te stellen.
Ons bezwaar richt zich nu tegen de motieven, welke de
Burgemeester aanvoert, want wij zijn zeer beangst, dat dit
ook op de Regeeringscollege's een aandrang zal uitoefenen in
dit opzicht, dat dit voor de Regeeringscollege's een aansporing
zal zijn om te bevorderen, dat de traktementen van het lagere
overheidspersoneel naar beneden gaan. Men weet, welke wind
er op het oogenblik in Regeeringskringen waait. Men is daar
nooit beangst, dat traktementen te laag zijn, maar men tracht
integendeel door middel van het toezicht van de Regeering of
van Gedeputeerde Staten te bevorderen, dat de traktementen
van het lagere overheidspersoneel zoo laag mogelijk worden
gehouden en dat zij in geen geval de hoogte ingaan.
Wanneer onze fractie gevraagd wordt, of zij er voor is om
het verzoek van den Burgemeester in te willigen, dan ver-
keeren wij in een moeilijke positie. Niet, wanneer wij dat
moeten doen op grond van de motieven, welke de Burgemeester
aangevoerd heeft, want ik veronderstel, dat, wanneer het'voor
stel wordt aangenomen, er dan ook bijgevoegd zal worden die
brief van den Burgemeester, en die brief kan verschillend
gelezen worden en er zit een zeer gevaarlijke kant aan.
Wij kunnen ons niet verklaren voor het voorstel van Burge
meester en Wethouders, berustende op het verzoek van den
Burgemeester, omdat daaruit een reactionaire strekking kan
gelezen worden, maar aan den anderen kant zouden wij het
jammer vinden, als wij niet konden voor stemmen, want wij
zijn groote voorstanders van verlaging van het traktement
van den Burgemeester. Daarom hebben wij het voorstel zelf
standig gemotiveerd en meenden wij, dat er alleszins reden
was voor de Raadsleden, die zich mede op ons standpunt
stellen, een zeer logisch standpunt, om te zeggen: als er niet