218 gaan, zij het ons echter vergund nog een enkele opmerking te maken met betrekking tot de hoegrootheid deruitkeeringen. Na correspondentie met den Minister van Binnenlandsche Zaken toch is ons gebleken en dit is het punt, waarop wij zooeven reeds doelden dat bij de toepassing van de ministerieele regeling een inisversfand heeft plaats gehad. Het Burgerlijk Armbestuur verkeerde n.l. in de meening, dat na 13 weken voor gehuwden en ongehuwde kostwin ners in plaats van den norm van 13,50 per week, benevens 1,50 per gezinslid boven de twee personen, tot een maxi mum van 10 personen, een norm van 12,benevens 1,35 per gezinslid moest worden toegepast. Dit nu blijkt niet het geval te zijn en wij hebben mitsdien het Burgerlijk Armbestuur verzocht ook na verloop van 13 weken met den norm van 13,50, benevens 1.50 per gezinslid rekening te houden. Een zeer voorname grief der organisaties, welke in de bijeenkomst met ons College door adressante bijzonder „naar voren werd gebracht" zal dan zijn weggenomen. Bij de 4e grief, het niet openstaan van beroep van de beslissingen van het Burgerlijk Armbestuur en de onvoldoende motiveering van de beslissingen van dat bestuur, behoeven wij niet lang stil te staan. Ook van de beslissingen van eene gemeentelijke steun commissie zou immers geen beroep openstaan, terwijl met betrekking tot de onvoldoende moti veering der beslissingen kan worden volstaan met de opmer king, dat blijkens mededeeling van het Burgerlijk Armbe stuur steeds eene duidelijke, korte motiveering gegeven wordt, zooals b.v. „afgewezen wegens voldoend gezinsinko men" of „afgewezen wegens het geven van onbetrouwbare inlichtingen" enz. De oorzaak van deze beknoptheid is mede hierin gelegen, dat het Burgerlijk Armbestuur zich niet gerechtigd acht, al de verkregen vertrouwelijke inlichtingen ter kennis van derden te brengen. En wat tenslotte de klacht betreft over de wijze, waarop het Burgerlijk Armbestuur overleg pleegt met de organisaties, alsook dat dit Bestuur slechts zeer noode de tusschenkomst van de organisatiebesturen aanvaardt, daaromtrent heeft het Armbestuur ons bericht, dat het zich stipt meent te moeten, houden aan de bovenaangehaalde, met instemming van Uwe Vergadering getroffen regeling. Ingevolge die regeling pleegt het overleg met de organisaties, die zich bezig houden met de werkloozenverzekering, d. z. de werkloozenkassen der verschillende organisaties. Met het Burgerlijk Armbestuur kunnen wij niet inzien, waarom het in plaats van met de deskundige besturen dier kassen, overleg zou moeten plegen met de vakcentrales, die een geheel andere taak hebben en als zoodanig ondeskundig moeten worden geacht op het gebied van de werkloozenverzekering en van de ondersteuning der uitgetrokken werkloozen. Uit het bovenstaande zal Uwe Vergadering, naar wij vertrouwen, met ons tot de conclusie komen, dat de geuite grieven, op één enkele uitzondering na, ongegrond zijn en dat er geen enkele aannemelijke reden is aan te voeren, om naast het onafhankelijke, door de gemeentelijke volksver tegenwoordiging gekozen, Burgerlijk Armbestuur een tweede instelling in het leven te roepen, die krachtens de ministe rieele voorschriften op dezelfde wijze te werk zou moeten gaan, en zeker geen meerdere waarborgen voor een goede ondersteuning zou opleveren. Het eenige gevolg zou, gelijk gezegd, slechts zijn, dat weder een nieuw bureau zou moeten worden opgericht, met al de daaraan verbonden kosten voor localiteit, inrichting en administratie, eene o.i. onver antwoordelijke daad, waarvan het lang niet zeker is, of zij, indien Uwe Vergadering onverhoopt daartoe mocht besluiten, wel de goedkeuring van hoogere autoriteiten zou verwerven. Van deze gelegenheid wenschen wij tevens gebruik te maken, om U ons gevoelen te doen kennen over het mede hierachter afgedrukt adres van de afde.eling Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond, waarin wordt aangedrongen op het vaststellen van eene steunregeling ten behoeve van wegens inkrimping en bezuiniging ontslagen tijdelijke en losse ambtenaren en beambten, voorzoover zij niet onder eene gemeentelijke wachtgeldregeling vallen. Het komt ons voor, dat ten opzichte van de hier bedoelde; personen een regeling kan worden getroffen in den geest als o. a. in de gemeente Haarlem geldt en waarnaar adressante in de toelichting tot liaar request verwijst. Zij zouden zich dan om steun bij het Burgerlijk Armbestuur kunnen aan melden en verder op dezelfde wijze behandeld kunnen worden als ten opzichte van de uitgetrokken werkloozen het geval is. Aangezien zij echter .niet aangesloten zijn bij een vakbond, welke een werkloozenkas heeft, zou hun onder steuning door het Burgerlijk Armbestuur in plaats van aan de besturen der werkloozenkassen van de verschillende vak organisaties, aan de besturen der vakorganisaties van de ontslagenen dienen te worden uitgekeerd. Het Burgerlijk Armbestuur heeft ons reeds medegedeeld bereid te zijn de bedoelde personen, wanneer zij zich om steun aanmelden, op de aangegeven wijze te behandelen. Het bovenstaande samenvattende geven wij Uwe Verga dering mitsdien in overweging: a. afwijzend te beschikken op het verzoek van de Com missie van Samenwerking inzake Werkloozenzorg. om over te gaan tot het instellen van eene gemeentelijke steuncom- missie voor werklooze leden van organisaties, die hetzij doordat zij zijn uitgetrokken of nog niet trekkende zijn, hetzij, omdat aan hun organisatie om speciale reden geen werkloozenkas verbonden is, geen uit keering ontvangen uit een werkloozenkas, en in die commissie aan de bestaande vakcentrales vertegenwoordiging te geven; b. ons te machtigen de afdeeling Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond in kennis te stellen met de boven aangegeven steunregeling, welke ten behoeve van wegens inkrimping en bezuiniging ontslagen tijdelijke en losse ambtenaren en beambten is getroffen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 29 September 1922. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Geeft beleefd te kennen de Commissie van Samenwerking inzake werkloozenzorg, samengesteld uit de Leidsche Bestuur- dersbond, de B. K. Volksbond, de Chr. Besturenbond, de Neutrale Bestuurdersbond en het Plaats. Arbeidssecretariaat, handelende namens en in opdracht van bovengenoemde organisatie's, te dezer zake domicilie kiezende Heeren gracht 34; dat de tegenwoordige wijze van ondersteuning van uit getrokken werklooze arbeiders door het Burgerl. Armbestuur in onderscheidene vergaderingen een ernstig punt van bespre king heeft uitgemaakt; dat daarbij telkens weer duidelijk is geblekeD, dat in alle organisatie's zonder onderscheid, groote onvoldaanheid aan den dag is getreden omtrent de steunverleening door het Burgerl. Armbestuur; dat deze onvoldaanheid voornamelijk haar grond vond in de hiernavolgende feiten: le. het meer principieele bezwaar, dat georganiséerde werklooze arbeiders er tegen hebben om gesteund te wor den door een instituut, waarop zoo duidelijk het cachet van armenzorg is gedrukt als bij het Burgerl. Armbestuur het geval is. 2e. dat het B. A., hoewel een norm van ondersteuning is vastgesteld, daarvan zoo dikwijls en in zoodanige mate afwijkt, dat voor vele werklooze arbeiders de ondersteuning belangrijk lager is als volgens de toch reeds te lage ministe rieele regeling is goedgevonden, terwijl het Burg. Armbestuur, zonder gegronde aanleiding, voor hen, die 13 weken onder steund zijn geworden, de ondersteuning belangrijk vermin derd en inplaats de norm van 13.50 plus ƒ1.50 per kind, toepast een norm van ƒ12.— plus ƒ1.35 per kind. 3®. dat het B. A. deze talrijke afwijkingen van de gestelde normen motiveert met een beroep op de Armenwet, om elk geval apart te beschouwen, waaraan zij de vrijheid ontleent om zoodanige verschillen in steunverleening toe te passen, dat er van eenigen regelmaat vrijwel geen sprake is. 4®. dat er, ook al weer krachtens de Armenwet, geen beroep openstaat van de beslissingen van het B. A., waarbij nog komt, dat het B. A. zijne beslissingen op zeer onvol doende wijze motiveert, zoodat vaak geheel in het duister wordt getast naar de motieven, die het B. A., hebben geleid. 5®. dat bij tal van gevallen is gebleken, dat het B. A. slechts zeer noode de tusschenkomst der organisatiebesturen aanvaard en dat een behoorlijken vorm van overleg, op een wijze zooals door de organisatie's wordt voorgestaan, door het bijzonder karakter van het B. A., waarbij vertegen woordiging der organisatie's is uitgesloten, vrijwel onmogelijk blijkt. dat het de Commissie voorkomt, dat na de vele teleur stellingen, welke de overvoering van de uitgetrokken werk loozen naar het B. A. in verschillend opzicht heeft gebracht, het thans het juiste oogenblik is om dezen vorm van steun verleening, die sinds hare totstandkoming een voortdurende bron van ontevredenheid is geweest, te beëindigen en daar voor in de plaats te stellen een ondersteuningsvorm, die meer bevrediging zal brengen; dat zij daarom nogmaals terugkomt op het reeds vroeger aan Uwen Baad gedaan verzoek tot instelling van eene gemeentelijke Steuncommissie, waarin, behalve leden van het gemeentebestuur, ook zitting zouden hebben vertegen woordigers der Vakcentralen; dat volgens haar overtuiging de inwilliging van dit recht-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 20