426 MAANDAG 16 OCTOBER 1922. Burgemeesters van groote plaatsen volkomen willekeurig moet worden gemaakt? Ik zal er niet veel meer van zeggen, omdat ik niet in herhalingen wil treden, zooals ik reeds zeide, het standpunt, door de heeren Sanders, Heemskerk en Eerdmans ingenomen, is ook het mijne, en ik geloof ook, dat wij de moeilijke kwestie van de bezuiniging op deze wijze geen stap verder zullen brengen. Thans nog een enkel woord over het voorstel van den heer van Eek. Laat ik beginnen met de vraag van den heer van Eek te beantwoorden. Hij heeft gevraagd, waarom zijn voor stel niet in druk aan de Raadsleden is toegezonden. De tijd daarvoor heeft ons ontbroken. Het voorstel is op Vrijdag 13 October ingediend, zoodat het eerst in de vergadering van Burgemeester en Wethouders van heden kon inkomen. Wij hebben zoodoende geen gelegenheid gehad het te laten druk ken en aan de Raadsleden toe te zenden, wat trouwens met voorstellen niet altijd gebeurt, wel met amendementen. Wij vonden bovendien, dat daarvoor in dit geval te minder reden bestond, omdat het voorstel in de bladen is gepubliceerd en dus aan de Raadsleden bekend was. Ik hoop, dat het voorstel van den heer van Eek door den Raad zal worden verworpen. Ik vind het niet erg heusch tegenover den Burgemeester om, waar hij een verzoek doet, dat verzoek te willen overnemen, doch met andere overwegingen er bij. Het lijkt mij tegenover den Burgemeester meer passend, als wij zijn verzoek inwilligen of afwijzen, maar wij moeten het niet inwilligen en er overwegingen aan toevoegen, welke de zijne niet zijri. Ik begrijp den gedachtengang van den heer van Eek volkomen en ik kan mij daarin zelfs heel goed ver plaatsen. De heer van Eek is bang, dat, als hij stemt voor inwilliging van het verzoek zonder rneer, er voor hem een gevaarlijk praecedent zal geschapen worden, maar ik meen, dat de heer van Eek daarvoor niet noodig had een voorstel in te dienen, dat bestemd is om aan Gedeputeerde Staten gezonden te worden. Hij zou dunkt mij precies hetzelfde hebben bereikt, als hij gezegd had: ik wil vóór inwilliging van het verzoek stemmen, maar los van de toelichting. Dat gebeurt ook wel bij een motie; men geeft daaraan wel eens zijn stem, maar onder de verklaring dat men dat doet los van de toelichting. De heer van Eek had kunnen vastleggen, dat het voorstemmen van hem en zijn fractie niet medebrengt, dat naar hun oordeel alle traktementen, ook die van de lagere ambtenaren, moeten worden verlaagd, wat het standpunt van den Burgemeester schijnt te zijn. Hij zou dan precies hetzelfde hebben bereikt. Hij zal toegeven, dat wij Gedeputeerde Staten geen lesje behoeven te geven. Als dat voorstel naar Gedeputeerde Staten gaat, zullen zij vragen: wat beteekent dat? Er wordt gesproken van »hoogbezoldigde ambtenaren," maar een Burgemeester is geen ambtenaar, die is bestuurs orgaan. Verder: waar ligt de grens, wat is een hoogbezoldigde ambtenaar? Er staat in het voorstel: »Ue Raad, overwegende dat het gewenscht is, de traktementen van hoogbezoldigde ambtenaren te verlagen." Gedeputeerde Staten zullen de vraag stellen: wat heeft Leiden in dat opzicht reeds gedaan en zoo zij dan tot de ontdekking komen dat er ten deze nog niets gedaan is, dan zullen zij allicht vragen: moet de Burgemeester dan daarvoor het eerst in aanmerking komen? Gedeputeerde Staten zullen dus die overweging waarschijnlijk niet ernstig opnemen en tegenover den Burgemeester vind ik het niet zooals het behoort. Deze doet een verzoek met een bepaalde motiveering en nu kan elk lid van den Gemeenteraad zeggen dat is zijn recht dat hij niet met die overweging meegaat, dat er naar zijn meening een addertje onder het gras schuilt. Waarom heeft de heer van Eek niet een soortgelijke verklaring afgelegd als de heer Knuttel, die zeide: ik ga mee met het voorstel, maar bij elk eventueel voorstel tot verlaging van salarissen behoud ik mij mijn stem voor; ik ben er toch niet voor al de ambtenaren in salaris te verminderen. Dat had de heer van Eek ook kunnen doen. Indien hij het met mij eens mocht zijn, zou ik hem willen aanraden zijn voorstel in te trekken, genoemde verklaring af te leggen en dan vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Ik wensch nog één ding te zeggen. Er is terecht door voor- en tegenstanders van het voorstel aan den Burgemeester hulde gebracht en nu heeft het mij gespeten, dat de heer van Stralen wat dit betreft een klein beetje roet in het eten heeft gegooid. Hij heeft eenigszins geïnsinueerd: misschien heeft de Burgemeester wel begrepen, dat Gedeputeerde Staten de door hem gevraagde herziening zijner jaarwedde toch niet zullen goedkeuren. Dat heeft mij zeer gespeten. Wij allen, van welke richting wij ook zijn, zullen moeten erkennen, dat de Burgemeester een doodeerlijk man is en hij zal nooit hier iets vragen met de arrière-pensée: het wordt toch verworpen. Daarvan is geen sprake; daarvoor is de Burgemeester een veel te eerlijk man. Wanneer de heer van Stralen zegt: had de Burgemeester niet beter gedaan het bedrag, waarmede hij zijn jaarwedde wil verminderd zien, in de gemeentekas te storten, dan geloof ik, dat de heer van Stralen de bedoeling van den Burge meester ten eenenmale miskent. Die bedoeling is ten deze een voorbeeld te stellen. Ik laat daar, in hoever het voorbeeld gevolgd zal worden; dat doet er nu niet toe. De Burgemeester zegt: men praat altijd zoo over bezuiniging, maar waar is de daad? Ik, Burgemeester van Leiden, wil de daad bij het woord voegen; ik wil een voorbeeld stellen; geef mij maar zooveel traktement minder. En dit zou niet bereikt worden, wanneer de Burgemeester een deel van zijn traktement in de gemeentekas zou storten. De heer van Eck. M. d. V. Ik zou gaarne nog eenige korte opmerkingen willen maken. U hebt wel begrepen, dat de bedoeling van mijn voorstel is om aan het verzoek van den Burgemeester zijn gevaarlijke zijde te ontnemen en het daardoor tot een onschuldig voorstel te maken. Nu zegt u: dat had wel op andere wijze kunnen gebeuren; de fractie had kunnen zeggen: wij zijn er voor maar wij maken ons los van de toelichting. Dat kan misschien in verscheidene andere gevallen gebeuren, maar in dit geval kan het naar mijn gevoelen niet, omdat het verzoek in deze niet het voornaamste is maar juist de motiveering. Hier is niet het voornaamste de quaestie van de verlaging van het traktement van den Burgemeester met ƒ2000.wij zijn niet bezig hier om eens te praten over de vraag, welk traktement de Burgemeester van Leiden moet hebben, want dan zou ik niet voorstellen het traktement te bepalen op 10000.maar wij zijn bezig met de vraag, of het verzoek van den Burgemeester tot verlaging van zijn traktement met ƒ2000.bij (Gedeputeerde Staten zal worden gesteund, met de motiveering, die de Burgemeester er bij gegeven heeft, en die motiveering heeft zoo'n gevaarlijken kant, dat wij er om die reden tegen zullen stemmen. Ik ben het in deze niet met Knuttel eens. Het een is niet van het ander los te maken. Ik heb het nu getracht zoodanig te formuleeren, dat wij er voor kunnen stemmenmaar wan neer ons voorstel niet aanvaard wordt en men zich vereenigt met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan zou dat een gevaarlijk praecedent scheppen. Daarom zullen wij tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders moeten stemmen. De heer Eerdmans heeft mij verweten, dat ik een gevaar heb binnen gehaald, en heeft gezegd: bezuiniging door ver laging van traktementen zou zulk een reusachtige bezuiniging moeten zijn, dat ze toch nooit tot stand zal komen. Dit zou mij eenigszins geruststellen, maar ik meen, dat dat niet juist is. Ik geloof integendeel, dat het beter is om het gevaar onder de oogen te zien, want ik geloof, dat het gevaar wel dreigt. Het gevaar kan ook in dien zin bestaan, dat van laagbezoldigde ambtenaren veel meer arbeid wordt gevorderd. Dat is in zekeren zin ook verlaging van loon. Het kan ook komen in dezen geest, dat premie voor pensioen zal betaald moeten worden De Voorzitter. Ik verzoek den heer van Eck niet te veel in te gaan op al die bezuinigingsideeën, welke aan de hand gedaan zijn. Die zijn toch eigenlijk niet aan de orde. De heer van Eck. M. d. V. Het kan zich ook in dien geest voordoen, dat het premievrije pensioen wordt ingetrokken, en nu ben ik zoo bang niet alleen voor den aandrang van buiten, maar ook voor den aandrang van boven, den aandrang van Gedeputeerde Staten en van den Minister, die wel eens tot de gemeenten zouden kunnen zeggen: dat moet maar eens uit zijn, de traktementen van de ambtenaren moeten maar eens naar beneden! Men weet, dat men tegenwoordig van. boven af alles aandurft en dat men de gemeenten eenvoudig ge bruikt en dwingt om te handelen naar de overtuiging van bovenen daar heerscht de overtuiging, dat de bezuiniging de zaligheid is. Ik meen wel degelijk, dat de Raad zich schrap zal moeten zetten en van den beginne zal moeten zeggen: alles goed en wel, maar tegen alles, dat wijst op verlaging van de salarissen van het personeel in dienst van de gemeente, waaronder er zoo velen worden aangetroffen, die met den naam van hongerlijders kunnen worden bestempeld, zullen wij ons schrap zetten. Mijn uitspraak in het algemeen is natuurlijk een beginsel uitspraak. Dat spreekt van zelf. Ik heb niet bedoeld, dat wij zullen uitmaken van welke hooge ambtenaren de traktementen verlaagd moeten worden. Indien de Raad op dat standpunt staat, kan <lat later nog overwogen worden. Mijn bedoeling is geweest, dat de Raad in beginsel zou uitspreken, dat het voorbeeld van den Burgemeester er niet op kan wijzen, dat de Raad ook zou meegaan met de verlaging van de salarissen der laagbezoldigde ambtenaren, en dat het alleen kan wijzen in de richting van verlaging der salarissen van hooger geplaatst personeel. De heer van Stralen heeft er terecht op gewezen, dat het een veel eenvoudiger en veel aangenamer middel voor den Burgemeester was geweest om aan te dringen óp ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 12