424 MAANDAG 16 OCTOBER 1922. Dat wil echter niet zegden, dat wij, als wij op dit oogenblik al spreken over een verlaging van het salaris van den Burgemees ter, direct zouden moeten gaan spreken over vermindering van andere ambtenaarssalarissen. Er is zelfs in de begrootings- stukken met geen enkel woord van gerept, dat wij in het komende jaar iets op dat stuk te verwachten hebben. Wel is door sommige leden in de afdeelingen de vraag gesteld, of er wat zou komen, maar positief is ons van de zijde van Burgemeester en Wethouders bij dè begrooting nog niets voorgehouden, zoodat wij eigenlijk nog niet weten, of er in de toekomst op dit punt wel iets van Burgemeester en Wet houders zal komen. Ik vind het dan ook op dit oogenblik niet noodzakelijk, ik zou zelfs zeggen: ik acht het ongewenscht dat wij ons ten aanzien van het voorstel van den heer van Eek reeds nu zouden gaan binden. Ik geloof, dat het beter is daarmede te wachten tot het tijdstip dat eventueel deze zaak aan ons voor gelegd wordt met ons er over uit te spreken, of wij al dan niet een verlaging van salarissen van hoogere of lagere ambte naren zullen hebben toe te passen. De heer Wilmer. Ik kan niet oordeelen over de volledige bedoeling, welke de Burgemeester met zijn verzoek heeft gehad. Ik acht het niet buitengesloten, dat er in die bedoeling ook wel elementen zouden kunnen zijn, welke ook niet mijne volle sympathie hebben. Echter staat objectief vast, dat de Burgemeester hier iets doet, dat de sympathie van ieder moet hebben. De Burgemeester geeft een voorbeeld van vrijwillig prijs geven van rechten. Hij geeft daarmede een voorbeeld aan die duizenden in den lande, die, zooals de heer van Stralen reeds heeft gezegd, als levensdevies hebben: te halen wat er te halen is. De Burgemeester geelt aan al die personen een voorbeeld. Dat staat objectief vast en dat is een bedoeling, welke zeer zeker ook ligt in dit verzoek van den Burgemeester. Iets geheel anders is het dat zou ik willen toevoegen aan degenen, die hebben gepleit voor behoud van het salaris van den Burgemeester op de tegenwoordige hoogte of de Raad zelf wenscht, dat de Burgemeester een voorbeeld zal geven van salarisvermindering dan wel of de Raad niet ingaat op het verzoek, dat de Burgemeester zelf doet. ik zou ook niet meegaan met hen, die misschien den Burgemeester, zonder dat deze daartoe zelf aandrang had uitgeoefend, een lichten wenk zouden willen geven om zijn salaris te verminderen, want ook ik acht een salaris van 12.000 niet zoo hoog. Maar nu de Burgemeester zelf zegt een lager salaris te willen hebben, zou ik de verantwoordelijkheid niet willen dragen voor den indruk, welken het naar buiten zou maken, als de Raad niet medewerkte tot inwilliging van een verzoek, dat van den persoon zelf uitgaat. Met het voorstel van den heer van Eek zal ik niet meegaan. Ik wil alleen dit verklarenik beschouw dit geval geensdeels als een praecedent. Ik behoud mijn volkomen vrijheid van handelen bij eventueele voorstellen tot verlaging van salarissen vau hooge of lage ambtenaren; uit het feit, dat ik gestemd heb vóór inwilliging van het verzoek van den Burgemeester om salarisvermindering, zal voor mij nooit de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt, dat ik ook aan eventueele voorstellen tot salarisverlaging voor andere personen mijn stem zal moeten geven. Waar ik de zaak zoo beschouw, is er geen reden om met het voorstel van den heer van Eek, dat ik boven dien voor den Burgemeester minder aangenaam vind, mee te gaan. De heer Wilbrink. M. d. V. Ik wil even mijn waardeering en sympathie uitspreken over het voorbeeld, dat onze Voor zitter met zijn verzoek heeft gegeven, maar ik wil er tegelijker tijd bij uitspreken, dat daarin voor mij niet ligt en niet zal liggen de beteekenis, dat waar wij ook moeten komen tot algemeene versobering, daaraan zou vastzitten, dat alle trakte menten, alle salarissen en alle loonen op dit oogenblik naar beneden zouden moeten. Ik wensch dit speciale geval op zich zelf beschouwd te zien. Ik ben den Burgemeester daarom voor dit verzoek dankbaar, omdat wij naar mijn meening tot be zuiniging moeten komen en wel in de eerste plaats door ver laging van de hoogere salarissen. Ik vertrouw, dat ook de Burgemeester dat inziet, dat ook hij overtuigd is, dat, als wij met verlaging van salarissen willen beginnen, wij in de aller laatste plaats daarbij moeten gaan denken aan de personen, voor wie een salarisverlaging zou beteekenen, dat men ging tornen aan hun eerste levensbehoeften. Ik ben er van harte dankbaar voor, dat de Burgemeester in deze een voorbeeld heeft gegeven, dat hij zich er blijkbaar bewust van is, dat hij niet moet wachten tot een algemeene salarisverlaging komt, maar dat juist die hooge salarissen, waarvan een ver laging niet beteekent een tekort doen aan de eerste levens behoeften, in de eerste plaats moeten worden verminderd. De heer Knuttel. En in de tweede plaats? De heer Wilbrink. Ik wil mij niet vastleggen aan het voorstel van den heer van Eek. Deze wil van den Raad een bepaalde uitspraak uitlokken, omdat hij zoo bang is, dat de Raadsleden zich niet zullen kunnen verzetten tegen den aan drang van het publiek. Hij mag wel eens omkijken, want hij is gewoon te spreken namens de groote massa en te zeggen, dat hij door de groote massa gedrongen wordt. Ik ben niet gewoon te spreken namens het groote publiek en de groote massa en ik moet zeggen, dat ik niet zoo bevreesd ben als de heer van Eek, dat wij ons zullen laten dringen, maar er kunnen zich omstandigheden voordoen, waardoor men over de geheele linie tot bezuiniging en tot salarisvermiridering moet komen is het niet dit jaar, dan misschien een der volgende jaren en met het oog op die mogelijkheid is het niet gewenscht ons vast te leggen door het voorstel van den den heer van Eek. In dit verband zou ik willen wijzen op hetgeen de heer Heemskerk heeft gezegd. Deze ziet niet in, dat wij op deze wijze tot bezuiniging moeten komen. Ik geloof echter, dat regeeren vooruitzien is en wij werkelijk niet moeten wachten, als er kans is om te bezuinigen. Als wij de algemeene malaise in de bedrijven beschouwen en de vermindering van de alge meene inkomsten zien, dan moeten wij werkelijk niet wachten totdat het zoover is, dat de gemeente zich niet meer kan redden, maar zullen wij tevoren maatregelen moeten nemen. Dat is dunkt mij de rechte manier van doen, ook voor den Gemeenteraad. Ik zal daarom van ganscher harte medewerken om het salaris van den Burgemeester op f 10000.— bepaald te krijgen, maar daarnevens zal ik stemmen tegen het voorstel van den heer van Eek. De heer Knuttel. M.d. V. Het spreekt van zelf, dat ik een voorstander ben van verlaging van het salaris van den Burge meester en ik zou die verlaging zelfs gaarne nog wat grootere afmeting zien aannemen dan nu voorgesteld wordt. Ik zou wel kunnen voorstellen om het salaris te brengen op 8000.—, maar dat heeft natuurlijk evenmin als een bedrag van ƒ10000. een principieele beteekenis, want in die getallen zit altijd iets willekeurigs; en aangezien dergelijk voorstel toch niet de ge ringste kans zou hebben om aangenomen te worden, zou het doen van dergelijk voorstel slechts zijn goedkoope geurmakerij, waaraan ik niet zal doen. Ik zal dus geen ander voorstel doen. Het zou mij nu als het toppunt van byzantinisme, als een bijna ongelooflijk byzantinisme voorkomen, als de Raad zich tegen verlaging van het salaris van den Burgemeester zou uitspreken. Dit wil echter niet zeggen, dat ik het initiatief van den Burgemeester in deze met ingenomenheid heb begroet. Integendeel. Want het is mij niet onverschillig, als zoo'n ver laging tot stand komt, hoe zij tot stand komt. Het is geheel iets anders, wanneer dat gebeurt door den drang van de arbeidersklasse, door werking van onderop, dan wanneer dat van boven af gedecreteerd wordt. Dat is ook niet een eenvoudige vormquaestie, maar het verandert de geheele strekking, de geheele beteekenis en de geheele bedoeling van deze salaris verlaging. Terecht heeft de heer Wilmer opgemerkt, dat deze salaris verlaging van den Burgemeester ten doel heeft een voorbeeld te stellen. Als men de dingen nuchter beschouwt zelfs de heer Wilbrink spreekt ervan, welke salarissen in de eerste en in de laatste plaats verlaagd zullen moeten worden dan blijkt de bedoeling te zijn het stellen van een voorbeeld, dat zal beginnen bij den Burgemeester en dat tot in de vijfde klasse van de gemeente-arbeiders zal doorwerken. Laat men niet zoo naïef zijn van te denken de Burgemeester is ook niet zoo naïel! dat de Leidsche gemeentefinanciën met een bedrag van 2000.gered zullen kunnen worden. Natuurlijk en ik heb ook wel daarover gesproken met menschen, die zoo meer in dezelfde gedachtensfeer als de Burgemeester leven, en die zijn daarvan ook overtuigd is dit bedoeld als een voorbeeld, om zoodoende te komen tot een algemeene salarisverlaging. Die strekking zou er niet aan zitten, als de arbeiders zeiden: wij willen dat hebben, dus als een weg om de hoogere en de lagere salarissen nader tot elkander te brengen. Maar hier is de bedoeling om tot bezuiniging te komen. Nu de Burgemeester zegt: begin met mij, geeft hij daarmede eigenlijk te kennen: zoo moet het over de geheele linie. Ik ben overtuigd, dat dit de inzet is, en uit dit oogpunt beschouwd, dus als voorbeeld, als iets wat bestemd is om over de geheele linie door te werken, kan deze zaak mijn sympathie niet hebben. Dit wil echter niet zeggen, dat wij daarom het voorstel van Burgemeester en Wethouders moeten afstemmen. Wij kunnen ons los maken van die onmiskenbare bedoeling, welke er in ligt, en wij kunnen zeggenwij nemen deze salarisverlaging aan, maar wij zullen ons tegen elke verlaging van salaris voor personen beneden zeker inkomen, hetwelk wij noodzakelijk achten, ver zetten, waarbij wij ook over de hoegrootheid van dit bedrag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 10