376
DINSDAG 5 SEPTEMBER 1922.
commissie er de laatste jaren vanzelf toe gedrongen, haars
ondanks, de exameneischen te verlagen."
Daaruit blijkt toch niet een stijging van het peil van het
personeel.
Burgemeester en Wethouders wijzen er in hun praeadvies
op, dat het personeel het niet zoo slecht heeft, want zij zeggen
»Zij de verplegenden kleeden zich goed, hebben
fietsen, gaan uit en maken in het geheel niet den indruk
onder het leven gebukt te gaan."
Mijnheer de Voorzitter, is dat nu toch een argument om
salarisverhooging te bestrijden? Moeten deze verplegenden
eerst gebukt gaan onder de zorgen des levens, alvorens wij
tot salarisverhooging overgaan? Van een beginsalaris van
f 325.'sjaars kunnen de inwonenden toch niet zoo weel
derig leven en voor de uitwonenden is een beginsalaris van
f 27.per week toch wel een bedrag om onder gebukt
te gaan.
Ook het argument van Burgemeester en Wethouders, dat
deze salarisverhooging in strijd zou zijn met de salarisver
ordening, is niet steekhoudend. Een verhooging van de salarissen
bij een gesticht, waar het personeel zoo lage bezoldigingen
geniet, zou geenszins in strijd met de verordening zijn. Ik
geloof dan ook, dat mijn voorstel om de salarissen op het
door mij genoemde peil te brengen, alleszins gegrond is en
ik hoop, dat de meerderheid van den Raad zich er mede zal
vereenigen.
De heer Knuttel M. d. V. Ik moet zeggen, dat de praead-
viezen, welke wij krijgen van de Commissie van Beheer van
»Endegeest", altijd een buitengewoon onaangenamen indruk
maken door den stekeligen toon tegenover alles wat tot eenige
verbetering van de arbeiderspositie kan strekken. In die
praeadviezen heerscht een toon, welken wij in andere praead-
viezen niet aantreffen, en er wordt altijd in sterke mate
stemming in gemaakt. Ik zou ze moeten voorlezen om dat met
voorbeelden aan te toonen. üp schampere wijze wordt er ge
sproken over salarisverhooging alsof die uit den booze is en
voortdurend worden er drogredenen in aangehaald. Ik wijs
er bijvoorbeeld op, dat er in gezegd wordt:
Ȇp het totaal aantal verplegenden van 140 kwamen
92 mutatie's voor.
Op het eerste gezicht schijnt dit cijfer ongunstig groot,
doch wanneer wij de vertrokkenen onderscheiden, blijkt dat
niet het geval te zijn."
En iets vroeger lees ik:
«Daardoor kregen wij wel een grootere mutatie, doch dat
kwam aan de verpleging ten goede en niet ten kwade."
Ik kan mij voorstellen, dat er een mutatie is, welke aan de
verpleging ten goede komt, indien men namelijk streng is in
het weren van slechte elementen, maar, zal die groote mutatie
werkelijk aan de verpleging ten voordeele komen, dan moet
dat hieruit blijken, dat het bezwaar van die slechte elementen
wordt overwonnen en de mutatie daardoor tot staan komt.
Men moest dan eerst de slechte elementen er uit schiften,
zoodat men de goede overhield, en dan zou men geen slechte
elementen meer moeten krijgen, maar, als er slechte elementen
weggaan en men krijgt dan weer slechte elementen daarvoor
in de plaats, dan zie ik niet in, dat zulk een mutatie strekt
ten voordeele van de verpleging.
Wat de zaak zelve betreft, als men zich, zooals in het
praeadvies gebeurt, op geen ander standpunt stelt dan op dat
van vraag en aanbod, dan is het mogelijk, dat de Commissie
van Beheer gelijk heeft. Inderdaad is de werkloosheid de
laatste jaren wel zoo toegenomen, dat men voor hetzelfde salaris
thans gemakkelijker personeel kan krijgen dan vroeger.
Of daarom de gemeente gerechtigd is minder te blijven
betalen dan andere gestichten is een vraag, die ik niet gaarne
bevestigend zou beantwoorden. Ik vind, dat de gemeente zeer
zeker verplicht is gelijk te betalen als in plaatsen als Zutphen,
Apeldoorn en Deventer geschiedt.
Er wordt geschermd met de aantrekkelijker ligging hier,
maar ik zie niet in, dat men in Leiden of Oegstgeest aan
trekkelijker zou wonen dan in Apeldoorn.
Leiden betaalt eenvoudig onder de markt. Er wordt gezegd
de verbetering van het gehalte zal niet mogelijk zijn zonder
eliminatie van vele elementen, die uitsluitend afkomen op de
hO'ige salarissen. Die zijn dus in het oog van de commissie
hoog! Die zijn niet eens draaglijk maar zoo hoog, dat er een
massa elementen op afkomen. Maar waarop komen de ver
plegenden anders af dan op het salaris, hetzij dit dan hoog
of laag is? Bieden de menseben, die afkomen op een laag
salaris, die dus hun eischen aan het leven lager meenen te
kunnen stellen dan anderen, meer waarborgen voor geschiktheid?
Even ontstemmend werkt de zinsnede: «zij kleeden zich
goed, hebben fietsen, gaan uit en maken in het geheel niet
den indruk onder het leven gebukt te gaan."
Ik ontken dat men dat als buitenstaander kan beoordeelen.
Maar wat zou men dan willen, mijnheer de Voorzitter?
Het verplegen van krankzinnigen is een zeer neerdrukkend
werk en dat schept juist een grootere behoefte aan uitgaan, aan
ontspanning en verzet. Dit moet wel degelijk in aanmerking
genomen worden.
Verder staat er, dat er voor de verplegenden, die uitsluitend
inwonend zijn, goed gezorgd wordt voor voeding, bewoning,
bewassching, enz. maar onder «goed" kan meri zeer verschillende
manieren verstaan. Dezer dagen echter is mij van genees
kundige zijde verzekerd, dat de voeding in «Endegeest" voor
de verplegenden aanmerkelijk achterstaat bij die in het Aca
demisch Ziekenhuis.
Dit zijn dingen, waarover men wel heel gemakkelijk kan
heenloopen, maar de gestichten in Zutphen, Apeldoorn en
Deventer, welke in het voorstel Eikerbout genoemd worden,
staan toch niet onder beheer van de uiterste radicale elementen
in onze samenleving, en wanneer men daar die salarissen
heeft ingevoerd is dat toch wel zeker geweest, omdat men
voelde, dat het noodzakelijk was, dat men niet met minder
kon volstaan. Het is daarom volstrekt niet overdreven, dat
die salarissen ook hier worden ingevoerd.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ook ik kan mij met dit
praeadvies niet vereenigen. Ik geloof, dat, als de Raad niet
ingaat op het voorstel van den heer Eikerbout om de salarissen
van «Endegeest" te herzien, hij dan mede ervoor aansprakelijk
gesteld kan worden en ook wordt, als het peil van het ver
plegend personeel aldaar niet beter wordt. Om dit te kunnen
aantoonen heb ik mij de moeite getroost, als ik het eens zoo
mag zeggen, dat personeel te ontleden.
Op 31 Juli jongstleden waren er 115 verpleegsters, waar
van er 66 nog geen enkel examen hadden gedaaiï. Van de
beide andere gestichten zijn mij deze getallen niet bekend,
maar wanneer er van de '115 verpleegsters, en daarbij zijn
dan ook de hoofdverpleegsters, 66 leerlingen zijn dan is dat
toch een leerlingenstelsel, dat u waarschijnlijk nergens anders
zult vinden.
Die 66 leerlingen zijn gezamenlijk in dienst van ons ge
sticht 71 jaar, dus gemiddeld even één jaar. Van die 66 zijn
er zelfs nog 15, die nog geen 6 maanden in dienst zijn. Van
de rest van die 115 zijn er nog 27, die slechts het eerste
examen hebben gedaan. Nu lijkt het misschien mooi, als ik
zeg, dat 27 het. eerste gedeelte van het examen hebben af
gelegd, maar de heeren moeten weten, dat dat eerste gedeelte
van het examen met geneeskunde of krankzinnigenverpleging
niets te maken heeft, omdat het een litterair examentje is en
niets meer. Als die meisjes daar komen, is het gehalte zoo,
dat het lager onderwijs, dat zij genoten hebben, eerst wat.
moet worden gerepeteerd of bijgewerkt, willen zij in staat
zijn te beginnen aan de voorbereiding voor het geneeskundige
examen. Op een enkele uitzondering na hebben deze meisjes
nooit anders dan lager onderwijs genoten, hoogstens tot haar
13de jaar, maar een groot aantal tot het 12de jaar of daar
beneden.
Van die 115 zusters zijn 41 dienstbode geweest, 12 hulp
in de huishouding, wat op hetzelfde neerkomt, de rest. heeft
niets gedaan of waren naaister of winkeljuffrouw geweest.
Ik zal van deze meisjes geen kwaad zeggen dat mag ik
niet maar ik vraag mij toch af: mogen wij aan zoo'n
groot aantal onbekwamen onze geesteskranken toevertrouwen
en kunnen wij daarvoor de verantwoordelijkheid dragen? De
Raad toch neemt de beslissingen, en ambtenaren, die later
eventueel verantwoordelijk zullen worden gesteld, zullen zich
op den Raad kunnen beroepen. Daarom zou het zoo verkeerd
zijn, als wij op het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders ingingen. Het wil mij voorkomen, dat een flinke
dienstbode er voor bedankt om leerling-verpleegster te worden,
aangezien zij in de particuliere maatschappij als dienstbode
veel meer vrijheid geniet en in de tweede plaats omdat zij
een hooger salaris als dienstbode geniet. Men kan daaruit
afleiden wat voor soort dienstboden het zijn, die zich aan de
gestichten aanmelden.
Ons mannelijk personeel op «Endegeest" bestaat uit 32
personen. Van die 32 zijn er 4 met volledige bevoegdheid
om krankzinnigen te verplegen, 10, die het eerste gedeelte
van het examen hebben gedaan, 4, die ook het tweede ge
deelte van het examen achter den rug hebben, en 12, die
dus nog leerling zijn: 14 van die 32 zijn minder dan 1 jaar
in dienst en 15 minder dan 2 jaar; van die 32 zijn er 21
beneden den 25-jarigen leeftijd. Bij de zusters is dat nog
erger, want bij haar is het grootste contingent tusschen de
19 en 21 jaar. Dat is het verplegend personeel, waaraan wij
op «Endegeest" onze stumperds overlaten. Het grootste deel
van het mannelijk personeel heeft geen ander onderwijs ge
noten dan lager onderwijs tot 12- of 13-jarigen leeftijd. Het
gehalte blijkt hieruit: 4 waren kantoorbedienden, 9 land
arbeiders, 1 machinist, 1 zeeman, 1 bontwerker, 1 spoorweg
arbeider, 1 wever, 2 beoefenden geen ambacht en tot slot
1 koekbakker. Dit is het mannelijk deel, dat onze krankzinnigen
bewaakt, want bij dergelijke menscheri kan van verplegen
geen sprake zijn, want van menschen, die 6 maanden, nog