382 DINSDAG 5 SEPTEMBER 1922. De Voorzitter. Vervolg u nu maar uw rede. De heer Dubbeldeman. Ik vind het niet goed, dat wij van deze zaak een grap maken, want de gestichten gaan ook mij ter harte, en als ik van middag niet in den geest van de heeren heb gesproken heb ik dat gedaan mijns inziens in het belang van de gestichten en in het belang van de menschen, die er verblijf houden. Als wij over de gestichten spreken doen wij dat niet om een relletje te verwekken maar om den toestand beter te maken, en nu weet ik wel, dat Dr. van der Kolk dat niet kan doen in een handomdraaien, maar dit staat vast, dat, als hem de gelegenheid zou worden geboden leerling-verplegers te kiezen uit kringen, die meer onderwijs hebben genoten, hij dat gaarne zou willen. Dat zou ook voor de opleiders veel gemakkelijker zijn, daar nu de meesten nog taalkundig moeten worden bijgewerkt. Ten eerste moet her haald worden het onderwijs, dat zij in de laatste twee jaar op de lagere school hebben genoten, en dan moet dat worden aangevuld met het onderwijs van de eerste en tweede klasse van het meer uitgebreid lager onderwijs. Daardoor wordt voldoende de stempel gedrukt op degenen, die zich aanmelden. Ik zeg het niet om die personen te kleineeren, maar dat zijn feiten. Ongecorrigeerd De heer Pep.a. M. d. V. Als men leest wat ik gesproken heb zal men zien dat daarin voor het grootste deel voldoende beantwoording is gelegen van hetgeen nu nog is te berde gebracht. Alleen nog een paar opmerkingen. De heer Dubbel deman heeft mij beschuldigd dat ik te ongunstige cijfers heb genoemd. Ik weet dat er ongunstiger cijfers zijn, maar daar zijn ook bij gerekend de dienstboden, en dat maakt een ver schil. Ik heb mij gehouden bij het verplegend personeel. De heer Dubbeldeman heeft ook gemeend, dat Dr. van der Kolk anders zou spreken dan hij meent omdat er een gemeente bestuur tegenover hem staat zooals er is. Ik kan echter vrijuit van Dr. van der Kolk de verzekering geven, dat hij iemand is, die onder geen omstandigheden van zijn standpunt afwijkt. Hij is menig keer al verdrietig geweest over de weelderige wijze waarop men ten verderve van de gestichten elders met de financiën te werk gaat en wat men in dat opzicht al ten nadeele van de gestichten heeft gedaan. Verder meent de heer Dubbeldeman, dat de meisjes, als zij 9 uren gewerkt hebben, niet meer in staat zijn om te leeren. Ik betwist dat met alle macht. Wat openbaar is geworden was eenvoudig de onverschilligheid. Men was te wulpsch; men wilde zich vermaken en om zich weer op de schoolbanken neer te zetten, daarin had men geen lust. Wat de voeding betreft, welke de verplegenden krijgen, het is genoegzaam bekend, dat die op »Endegeest" uitnemend is en daarover hoegenaamd geen klachten worden vernomen. Dat de pot een enkele maal wat minder goed gekookt is, komt in ieder gezin voor en dat doet zich ook in de gestichten ook voor, maar overigens wordt ei de hand goed aan gehouden en, komen er opmerkingen over het een of het ander, dan wordt daarvan behoorlijk notitie genomen en zoo noodig voor ver betering gezorgd. Er is gezegd, dat de salarissen erg laag zijn. Ik heb dat straks reeds opgemerkt, maar de vraag is alleen of vour die meisjes van dien leeftijd een aanvangssalaris van ƒ325.—dat na een half jaar 375.— kan wezen, de kleeding voldoende genoemd kan worden en ik heb straks als mijn meening uit gesproken, dat het niet wenschelijk is, dat thans voor menschen van dien leeftijd de salarissen hooger worden opgevoerd. Dan wordt er betoogd, dat die meisjes meer ontwikkeling, meer dit en meer dat moesten hebben. Nu waardeer ik ont wikkeling en kennis hoog genoeg om het wenschelijke daarvan in te zien en te erkennen, maar men moet wel in het oog houden, dat, al heeft men zich de uitnemendste kennis ver worven, al heeft men den geheelen cursus van de Hoogere Burgerschool afgeloopen, men daarmede hoegenaamd geen vorming heeft om geschikt te zijn voor het werk aan een ziekeninrichting. Teneinde de geschiktheid te beoordeelen voor het werk in een ziekeninrichting moet men beginnen met de vraag: wat leeft er in de ziel? En dan moeten vooropgaan ik heb dat reeds uitgesproken liefde, toewijding, zelfver loochening en zelfopoffering. Indien iemand roeping gevoelt om zich in dat werk verdienstelijk te maken en zich aan die ongelukkigen te wijden, dan zal men zien, dat hij zich er ook op toelegt zich daarvoor de noodige bekwaamheid te ver schaffen. Wie dat wil, zal tot dat doel komen. Daarom moet men de ontwikkeling niet te hoog stellen en daaraan niet te hooge waarde toekennen. Wat den algemeenen toestand betreft, is er nog één ding, dat ik noemen moet. Den laatsten tijd heb ik er heel wat geschriften op dit gebied op nagekeken en het is eigenaardig, dat in de twee geschriften, welke ik hedenmiddag heb genoemd, en ook in andere geschriften natuurlijk wordt geconstateerd, dat bij alle klaagtonen, die aangeheven worden over het gemis in het algemeen van de noodige bekwaamheden, er toch een aantal uitnemende verplegers en verpleegsters zijn, die met eere hun plaats innemen en van wie het werk niets te wen- schen overlaat. Ook is geconstateerd, dat de hoogere loonen hoegenaamd niet in het verloop onder het personeel verandering hebben gebracht. Dat zit 'm eenvoudig in een zekere lust, een zekere toewijding en een zekere gehechtheid aan het werk, dat men heeft. Dat wij in den laatsten tijd weer in de goede richting gaan, is door twee uitnemende deskundigen geconstateerd. Dat geeft ons moed en hoop, dat wij vooruitgaande bij een beteren tijdgeest zullen krijgen toestanden, die meer overeen komen met het noodzakelijke en het wenschelijke in verband met de tijdsomstandigheden. De heer Dubbeldeman. Breng dat eens bij bij de hoogere ambtenaren De heer Pera. Die hebben zich ook te schikken naar de behoeften van den tijd, en hun eischen in te perken. En dan ten slotte dit. De dames en heeren moeten niet uit het oog verliezen wat er aan verbonden is als het voorstel van den heer Eikerbout zou worden aangenomen. Er zijn vier soorten krankzinnigengestichten, rijks, provinciale, gemeentelijke en particuliere krankzinnigengestichten. De drie eerste staan in betrekking tot publieke lichamen en hebben daarvan steun en de particuliere moeten op eigen kracht drijven. Maar de salarissen van het personeel van de gestichten, die in be trekking staan met publieke lichamen houden ook verband met die van ander personeel van gemeente of provincie, en wanneer men de verhouding daartusscheri gaat verbreken is onze ellende niet te overzien. Dan komen er uitgaven, die niet noodig zijn en wij sturen alles in de war. De heer Dubbeldeman. Nu komt de aap uit de mouw. De heer Pera. Noem dat de aap uit de mouw komener moet met het geval rekening worden gehouden. Ook de ambtenaarsbond beeft te ver gaande eischen gesteld. Ik moet er daarom sterk op aandringen, dat de Raad met het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal medegaan. Wat op het oogenblik als salaris gegeven wordt kan billijk worden geacht. De beraadslaging wordt gesloten. Met 19 tegen 8 stemmen wordt besloten het voorstel van den heer A. Eikerbout niet aan te nemen. Vóór stemmen: de heeren Kuivenhoven, Splinter, Wilmer, Wilbrink, Oostdam, Stijnman, Jan de Lange, F. Eikerbout, Heemskerk, Meijnen, Sijtsma, Sanders, Eerdmans, Pera, Mulder, van der Lip, van Hamel, mevrouw van ltallievan Embden en de heer Huurman. Tegen stemmen: mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren A. Eikerbout, Groeneveld, van Stralen, Dubbeldeman, Knuttel, Piekaar en van Eek. XXXI. Praeadvies op het verzoek van de woningbouw- vereeniging «Tuinstadwijk" om nu reeds over te gaan tot ophooging van een terrein nabij de Heerenstraat. (Zie Ing. St. No. 273.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXXII. Voortzetting van de behandeling van het praeadvies: a. op het voorstel van de dames BaartBraggaarjen Dubbel demanTrago tot instelling van een gemeentelijke kraam vrouwenverzorging; b. in zake de toekenning van een 2-tal subsidiën aan de R. K. Vereeniging van Kraam verzorging en het aangaan van een overeenkomst met die vereeniging betreffende het verleenen van kraamverzorging aan stads-patiënten. (Zie Ing. St. Nos. 157 en 263). De beraadslaging wordt geopend. De heer Groeneveld. M. d. V. Toen wij in de vergadering van 29 Mei deze zaak hebben behandeld heeft men mij hard gevallen over de wijze, waarop ik mijn voorstel heb toege licht. Vooral Mevrouw van ltallie heeft mij dat zeer kwalijk ge nomen. Ik kan echter hier in den Raad niet altijd aangename dingen zeggen en moet ook wel eens onaangename dingen zeggen, en het ligt niet in mijn aard die dan zoo te zeggen dat zij toch een aangenamen klank hebben. Andere Raads leden hebben daar meer verstand van, zoo bijvoorbeeld Mevrouw van ltallie bij datzelfde debat. Ik wil er op wijzen dat zij toen iets heeft gezegd wat voor de Raadsleden niet zoo vriendelijk was; zij heeft namelijk gezegd, dat zij met

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 14