DINSDAG 5 SEPTEMBER 1922.
381
De heer Huurman. Neen, zij behoeven er niet om te soebatten.
De heer Dubbeldeman. Ik kan u meisjes noemen, die ze
nooit gekregen hebben.
De heer Huurman. Het is een feit, dat het voorgesteld wordt
alsof de positie van die meisjes zoo ellendig mogelijk is, terwijl
zij toch met 325.beginnen en na een jaar 25.meer
krijgen zonder ook maar één examen te hebben gedaan.
Wat de voeding betreft, welke de verplegenden krijgen, is
door den heer Knuttel gezegd, dat die achterstaat bij de
voeding, welke aan het personeel in het Academisch Zieken
huis wordt verstrekt. Het spijt mij, dat de heer Knuttel hier
niet aanwezig, is. Als het over veertien dagen in zijn kraam
te pas komt om het Academisch Ziekenhuis tot den laat sten
steen af te breken, ijvert hij daar ook voor. Nu roemt hij het.
Ik weet niet hoe de voeding in het Academisch Ziekenhuis is,
maar ik weet wel hoe het eten in onze gestichten is. Ik heb
meermalen geconstateerd meermalen heb ik het eten ge
proefd dat de voeding voor de verplegers en verpleegsters
zeer goed is, en dat ik wel zou willen, dat geen enkele
Leidenaar het slechter had. Na een bezoek aan »Endegeest",
heb ik thuis komende wel eens gezegd: als van middag het
eten is, zooals ik het heden in »Endegeest" zag, dan is het best.
De heeren zullen wel weer hun schouders ophalen, natuurlijk,
Huurman is onbetrouwbaar, de heer Dubbeldeman is alleen
betrouwbaar, maar ik wil wel zeggen, dat ik bewondering heb
voor de prachtwijze, waarop de verplegers en verpleegsters
worden gevoed. Dit is vanmiddag ontkend en daarom wil ik
trachten het recht te zetten. Als de heeren Eikerbout en
Dubbeldeman meenen »Endegeest" te moeten afbreken, dan
acht ik mij verplicht het daarvoor op te nemen. Er is schan
delijk overdreven, om het woord liegen niet te gebruiken.
Wat zijn de menschen geweest, die er komen, zegt de heer
Dubbeldeman; dienstmeisjes, winkeljuffrouwen, naaisters, enz.
Ik zou willen vragen: wat zouden zulke.meisjes dan hebben
moeten doen van hun veertiende tot hun achttiende jaar. üp
hun veertiende jaar kunnen zij toch geen verpleegster worden.
Men kan toch niet verwachten dat men eerst eindexamen
Hoogere Burgerschool of Gymnasium doet en dan verpleegster
wordt.
De heer Dubbeldeman. Daar zijn ze niet te goed vooi\
De heer Huurman. Doet u het dan zoo met uw kinderen.
In ieder geval vind ik het niet vernederend als zij winkel
juffrouw of dienstbode zijn geweest of koekbakker. Als een
koekbakker van 18 of 19 jaar dit vak niet bevalt en hij probeert
verpleger te worden, waarom moet dan dat woord koekbakker
er op deze wijze bij worden gehaald. Iemand, die koekbakker
is geweest, kan heel goed op zijn plaats zijn als leerling
verpleger. De heer Weyl schreeuwt achter mij dat hij ook
koekbakker geweest is, nu is hij journalist en studeert voor
advocaat; de heer Dubbeldeman is spoorwegarbeider geweest,
ik ben metselaarspatroon en beiden zijn we lid van den
gemeenteraad van Leiden, de heer Schaper was schildersgezel
en is thans lid van de Tweede Kamer. Waarom kan een
koekbakker, die een fatsoenlijk mensch is, geen verpleger
worden? Men moet niet zoo afbreken en onderstellen dat de
menschen er niet goed genoeg voor zijn. Het kan wel zijn
dat iemand met eindexamen Hoogere Burgerschool geheel
ongeschikt is voor verpleger. Er kunnen er ook wel geschikt
zijn, maar wie die opleiding heelt gehad mikt als regel hooger
dan naar een plaats als verpleger in een krankzinnigengesticht.
Toen ik vanmiddag opmerkte dat er ook verpleegsters en
verplegers zijn, die al 25 jaar in »Endegeest" zijn, interrum
peerde de heer Dubbeldeman: dat zijn er ook lui naar. Ik
moet echter zeggen, dat de directeur over de verplegers en ver
pleegsters, die lang op »Endegeest" zijn, zeer tevreden is; zij
zijn een sieraad van de inrichting, ik vind het dun van den
heer Dubbeldeman om deze menschen, zonder namen te noemen,
op zoo vunze manier naar beneden te halen.
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Ik wil in de eerste plaats
een misverstand tusechen mij en den Wethouder rechtzetten,
waar hij mij in de schoenen schuift dat ik zou gezegd hebben
dat Dr. van der Kolk minderwaardig is. Ik heb gezegd, dat
er geen overeenstemming is tusschen deze twee deskundigen
Dr. van der Kolk en Dr. Kat. Dr. van der Kolk vindt dat
92 mutatie's op de 149 niet erg is, terwijl Dr. Kat 40 mutatie's
op de 100 vreeselijk vindt, terwijl de Wethouder nu beweert
dat er van 58 geen reden is op te geven, waarom zij zijn
weggegaan; maar bij de 40 van de 100 die Dr. Kat noemt,
zal het ook wel niet te zeggen zijn. Er is ook gezegd, dat er
8 zijn weggegaan om elders hooger salaris te krijgen en de
anderen zijn dus weggegaan als minderwaardig, maar dan is
toch op de weinigen, die overblijven, een aantal van 8, die
weggaan om een hooger salaris te verdienen, veel. Ik behoef
er niet zoo heel weel meer van te zeggen, want de heer
Dubbeldeman heeft reeds veel in het midden gebracht van
hetgeen ik te zeggen had, maar ik wil er even op wijzen,
dat de heer Pera in de laatste plaats heeft gezegd, en daar
ben ik hem dankbaar voor, dat de salarissen op »Endegeest"
te laag zijn en die in andere gestichten elders hooger. Waar
de Wethouder dat erkent, is hij verplicht de salarissen aan
onze gestichten te verhoogen en ik hoop dan ook, dat hij
straks, als mijn voorstel in stemming komt, aan mijn zijde
zal staan.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik vraag het woord.
De Voorzitter. Dan stel ik voor den heer Dubbeldeman
voor de derde maal het woord te verleenen.
Daartoe wordt besloten.
De beer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zal zeggen waarom ik
nogmaals het woord vraag. Indien de heer Huurman direct
na mij en vóór den Wethouder had gesproken, zou ik thans
niet opnieuw behoeven te spreken, maar, nu dat niet het
geval is geweest, noopt hij mij tot een woord van repliek op
zijn betoog.
De heer Huurman vraagt: wat moeten die menschen van
hun 14de tot hun 18de jaar doen? Daar wringt 'm nu juist
de schoen. Die menschen moesten van hun 14de tot hun 18de
jaar niet willekeurig een beroep behoeven te kiezen; zij moesten
in die jaren, als zij zich gedrongen gevoelden om in het ver-
plegingsvak te gaan, op een of andere wijze daarin opgeleid
kunnen worden.
De heer Huurman. Dat weet je op 14-jarigen leeftijd nog niet.
De heer Dubbeldeman. Duizenden zijn er, die dat op dien
leeftijd wel moeten weten. Wij zullen daarover echter niet
twisten, maar in elk geval weet ik, dat, als die menschen van hun
14de tot hun 18de jaar in de gelegenheid waren zich te be
kwamen voor de levenstaak, welke zij later zullen hebben te
vervullen, de keuze voor den Directeur veel gemakkelijker
zou zijn. Dat vergeet de heer Huurman. Hierin staat Dr. van
der Kolk aan mijn zijde, waar hij van meening is, dat wij
menschen moesten hebben, die een opleiding hebben gehad,
gelijkstaande met die van de Hoogere Burgerschool.
De heer Huurman. Dat heb ik nooit gehoord.
De heer Dubbeldeman. Het staat in de stukken: gij hebt
die blijkbaar niet gelezen.
Volgens den heer Huurman zou ik smalend hebben gesproken
over de verplegers en verpleegsters, die 25 jaren aan de
gestichten werkzaam zijn. Met hetgeen ik in het midden heb
gebracht heb ik dit willen zeggen, dat de verplegers zoo
schandelijk slecht worden betaald, dat, als zij getrouwd zijn,
hun vrouwen de stad moeten intrekken als verpleegster.
De heer Huurman. Ik kan het tegendeel bewijzen, gij kletst.
De heer Dubbeldeman. Het is van algemeene bekendheid.
Het is een feit, dat de vrouwen in de verpleging moeten gaan.
De heer Huurman weet ook, dat het salaris zoo klein is,
dat die menschen een deel van hun huis ..moeten verhuren
aan de zenuwzieken, welke zij verplegen. Ik heb die menschen
zelf ontmoet. Wil de heer Huurman dat tegenspreken? Toen
ik hun vroeg waarom zij dat deden, kreeg ik ten antwoord:
ons salaris is zoo klein.
De heer Huurman. Hebt gij hun spaarbankboekjes gevraagd?
De heer Dubbeldeman. Neen, dat heb ik niet gedaan, maar
den volgenden keer zal ik het doen.
Het staat voor mij vast ik wil daarop even den nadruk
leggen dat, als wij de menschen beter betaalden, wij een
andere keuze konden doen. Op dit oogenblik koopt men voor
het salaris alleen dienstboden en meisjes, die als winkeljuffrouw-
niet deugen. Ik wil daarmede geen kwaad van die menschen
zeggen, maar alleen te kennen geven, dat wij daaruit geen
keuze kunnen doen.
De Voorzitter. Ik geef den heer Dubbeldeman in over
weging niet op alle interiuptie's in te gaan. Het schijnt, dat
de heeren na het middagmaal eenigszins geënerveerd zijn.
De heer Dubbeldeman. Ik wil dus nog even herhalen
ik kan wel tegen een enkele interruptie, maar als men het
allemaal te gelijk doet kan ik er niet tegen op.
De Voorzitter. Ik hoop, dat u dat zelf ook ter harte zult nemen.
De heer Dubbeldeman. Ik bezondig mij er niet aan.