194
Art. 20.
Allen, die zich op het Openbaar Slachthuis bevinden of
daarvan gebruik maken, zijn aansprakelijk voor de schade
door hen, hunne ondergeschikten of hunne dieren veroorzaakt.
Zij zijn verplicht het door den Directeur bepaalde bedrag
van de toegebrachte schade op de eerste aanmaning en
binnen den bij die aanmaning bepaalden termijn ten kantore
van den Directeur te voldoen.
Art. 21.
Het is hun, die op het Openbaar Slachthuis eenig bedrijf
uitoefenen of eenige werkzaamheden in verband daarmede
verrichten, verboden daar personen in dienst te hebben
zonder vergunning van den Directeur en wier namen, voor
namen, ouderdom, geboorte- en woonplaats niet vooraf ten
kantore van den Directeur zijn opgegeven.
Bij verwisseling of ontslag van deze personen moeten de
werkgevers daarvan onmiddellijk ten kantore van den
Directeur kennis geven.
Personen, die op het Openbaar Slachthuis verschijnen,
zonder dat te hunnen opzichte de in het eerste en tweede
lid bedoelde bepalingen zijn opgevolgd, zijn verplicht op de
eerste aanmaning van den Directeur het terrein te verlaten
en kunnen zoo noodig daarvan verwijderd worden.
Art. 22.
De Directeur is bevoegd aan hen, die op het Openbaar
Slachthuis eenig bedrijf uitoefenen en aan de personen, die
bij hen in dienst zijn, den toegang tot die inrichting te
weigeren.
Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan Burgemeester
en Wethouders met opgaaf van de redenen van weigering
voor ieder persoon afzonderlijk.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd aan de in het
eerste lid bedoelde personen den toegang tot het Openbaar
Slachthuis voor bepaalden tijd te ontzeggen.
Art. 23.
Onverminderd de bij art. 54 op de overtreding van de
bepalingen dezer verordening gestelde straffen, is de Direc
teur bevoegd, indien hem dit in het belang van den dienst
gewenscht voorkomt, deu overtreder van het Openbaar
Slachthuis te verwijderen.
II.
Bepalingen op het plaatsen van slachtdieren in de stallen.
Art. 24.
Het is verboden slachtdieren in de stallen te plaatsen
zonder de daartoe door of vanwege den Directeur gegeven
vergunning.
De dieren mogen op geen andere plaats dan op de aan
gewezene worden gestald.
Art. 25.
Eenhoevige dieren en runderen, met uitzondering van
kalveren, moeten in de stallen aan de daarvoor bestemde
ringen worden vastgezet; de eigenaars dragen echter zorg,
dat eenhoevige dieren van een halster en runderen van een
halster of koptouw voorzien blijven, alles zoo, dat ingeval
van brand de dieren onmiddellijk weggevoerd kunnen worden.
Art. 26.
Tenzij de eigenaar het tegendeel verlangt, worden na
aankomst op de stallen de ossen, stieren, koeien, graskalveren,
schapen, bokken, geiten, paarden, ezels, muilezels en muil
dieren met hooi of gras, de vette en nuchtere kalveren met
zoete melk, de varkens met mais of andere granen of van
granen afkomstige voedingsmiddelen, door den Directeur
aan te geven, gevoederd.
Indien slachtdieren langer dan 24 uren zonder voedsel
zijn geweest, worden zij daarna dagelijks gevoederd, tenzij
de eigenaar tijdig verzoekt gedurende de laatste 24 uren
onmiddellijk aan de slachting voorafgaande, geen voeder te
verstrekken en hiertegen bij den Directeur geen bezwaar
bestaat.
Het voederen geschiedt uitsluitend vanwege de gemeente,
tegen betaling van de daarvoor vastgestelde rechten door
den eigenaar.
De Directeur kan toestaan, dat den dieren boven het
gewone rantsoen nog ander voedsel, door de eigenaars ge
leverd, verstrekt wordt.
De in de stallen of de op het terrein van het Openbaar
Slachthuis van de slachtdieren verkregen melk moet ter
beschikking van de gemeente worden gesteld.
Art. 27.
Het is verboden dieren uit de stallen weg te voeren, voor
dat aan den stalknecht een bewijs is afgegeven, dat het
verschuldigde stalgeld is voldaan.
III.
Bepalingen betreffende het slachten in de slachthallen.
Art. 28.
Het is verboden te slachten of eenige bezigheid, welke
daarmede in verband staat, te verrichten op andere plaatsen
dan die, welke daarvoor zijn aangewezen.
Art. 29.
Het is, behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit
artikel, aan anderen dan het personeel van het Openbaar
Slachthuis verboden slachtdieren te bedwelmen.
In bijzondere omstandigheden kan de Directeur toestaan,
dat de bedwelming geschiedt onder toezicht van het per
soneel van het Openbaar Slachthuis door of vanwege den
eigenaar van de slachtdieren.
Met inachtneming van de desbetreffende wettelijke bepa
lingen mogen voor de bedwelming slechts worden aange
wend toestellen, welke door den Directeur zijn aangewezen.
Art. 30.
Het is verboden met het slachten van ossen, stieren,
koeien, volgens Israëlietische slachtwijze te beginnen, voordat
de dieren stevig zijn bevestigd aan ringen, welke zich in
den vloer der slachthallen bevinden.
Indien de Directeur dit noodig oordeelt, moeten ook in
andere gevallen de slachtdieren voor de bedwelming aan de
daarvoor bestemde ringen worden bevestigd, tenzij het
betreft kalveren, schapen, bokken en geiten, welke voor de
bedwelming op de daarvoor bestemde slachtbanken moeten
worden gelegd.
Art. 31.
Het dooden van slachtdieren mag, tenzij geslacht wordt
tegen het verhoogde tarief, niet later geschieden dan:
a. wat betreft stieren, ossen, koeien, paarden, muildieren,
muilezels en ezels, 1} uur vóór de sluiting van het Openbaar
Slachthuis
b. wat betreft kalveren, varkens, schapen, bokken en
geiten, f uur vóór die sluiting.
Art. 32.
Onverminderd hetgeen te dien opzichte krachtens de
Vleeschkeuringswet 1919, Stbl. 524, is bepaald, is hij, die
slacht, verplicht zorg te dragen, dat het van de slachtdieren
afkomstige bloed wordt gestort in de hiervoor bestemde
bakken, tenzij het door of vanwege den eigenaar onmiddellijk
na afloop van de keuring in goed gesloten, waterdichte,
bussen of vaten wordt weggevoerd.
Art. 33.
Het is verboden de aan het Openbaar Slachthuis toe-
behoorende, in de lokalen ten behoeve van het slachten
aanwezige, gereedschappen
a. tot andere doeleinden te gebruiken dan waartoe zij
bestemd zijn;
b. op ruwe manier te gebruiken;
c. mede te nemen buiten de lokalen, waarin zij ten behoeve
van het gebruik aanwezig waren.
Art. 34.
Gereedschappen, door hen, die op het Openbaar Slacht
huis dieren slachten, ten behoeve daarvan medegebracht,
moeten zoo gemerkt zijn, dat steeds duidelijk blijkt, wie de
eigenaar is.
ïia afloop van het slachten moeten deze gereedschappen
óf onmiddellijk van het Openbaar Slachthuis worden weg
gevoerd of onmiddellijk worden opgeborgen in kasten in
het slagersgezellenlokaal, in beide gevallen na voorafgaande
reiniging ten genoegen van den Directeur.
Art. 35.
Hij, die slacht, is verplicht bij het ontdekken van zieke
lijke veranderingen of zwangerschap bij het dier, daarvan
onmiddellijk kennis te geven aan den met de keuring
belasten ambtenaar en diens aanwijzingen te dier zake op
te volgen.