181 N°. 272. Leiden, 30 Augustus 1922. Ingevolge Uw besluit van 29 Augustus 1921 (Ingek. Stukken No. 277) werd aan D. A. Gijbeis tegen een huur prijs van ƒ350.per jaar tot 30 April 1922 verhuurd de woning aan de Zonneveldstraat No. 13, o. m. onder bepaling, dat de huur geacht zou worden telkens voor één jaar te zijn verlengd, indien zij niet drie maanden te voren door een der partijen werd opgezegd. Krachtens deze voorwaarde werd de huurovereenkomst stilzwijgend bestendigd tot 30 April 1923. Aangezien de huurder een andere woning wenscht te betrekken, verzoekt hij de loopende huurovereenkomst tusschentijds te ontbinden. Tegen inwilliging van dit verzoek bestaat i. c. bij ons College geen bezwaar, nu zich ook voor deze woning een andere geschikte huurder heeft aangemeld, n.l. de onder wijzer W. Caro, die met de gebruikelijke voorwaarden ge noegen neemt, en voorts bereid is, een huurprijs te betalen van 375.per jaar, d. i. dus iets hooger dan de tegen woordige huurprijs. Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken geven wij Uwe Vergadering mitsdien, in overeen stemming met het advies van de Commissie van Fabricage, in overweging: a. te besluiten de ingevolge raadsbesluit van 29 Augustus 1921 met D. A. Gijbeis gesloten overeenkomst betreffende de verhuring van het huis Zonneveldstraat No. 13 met ingang van een door ons College te bepalen datum te doen eindigen b. dit huis tot 30 April 1923, ingaande op een door ons College te bepalen datum, te verhuren aan W. Caro, alhier, tegen een jaarlijkschen huurprijs van 375.onder bepaling, dat de huur na afloop van dezen termijn geacht wordt telkens voor den tijd van één jaar te zijn verlengd, indien zij niet drie maanden te voren door een der partijen schriftelijk is opgezegd en onder voorwaarde, dat de gemeente geenerlei kosten van onderhoud als anderszins voor hare rekening neemt, en voorts onder de bij de gemeente gebruikelijke voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 273. Leiden, 31 Augustus 1922. De woningbouwvereeniging „Tuinstadwijk", die blijkens haar tot Uwe Vergadering gericht en om praeadvies in onze handen gesteld adres voornemens is te zijner tijd over te gaan tot uitbreiding van haar woningcomplex aan de Hee renstraat in voege als op de overgelegde teekening in rood is aangegeven, verzoekt U in verband daarmede, te besluiten, dat reeds nu het hiervoor benoodigde terrein door de gemeente wordt opgehoogd. Bedoeld terrein grenst aan dat, waarop thans door de vereeniging wordt gebouwd en is indertijd aangekocht (zie Uw besluit van 2 Augustus 1920) voor eene eventueele uitbreiding van deze bebouwing. Het bestuur van „Tuinstadwijk" meent, dat het gewenscht is onverwijld tot de ophooging over te gaan, mede omdat dit met het oog op de aanwezigheid van het noodige materiaal, z. i. eene zeer groote geldbesparing ten gevolge zal hebben. Wij kunnen deze meening van het bestuur niet deelen en zijn van gevoelen, dat het thans niet de tijd is om meer genoemd terrein te gaan ophoogen. Het is immers zeer onwaarschijnlijk te achten, dat het nieuwe bouwplan van de vereeniging „Tuinstadwijk" binnen de eerste jaren tot uitvoering zal kunnen geraken, aangezien de steun, die van Bijkswege voor woningbouw wordt verleend, in den laatsten tijd tot geringen omvang is teruggebracht en er bovendien nog bouwplannen van andere vereenigingen aanhangig zijn, welke bij het verleenen van Rijksvoorschotten voor moeten gaan. Kwam de gewenschte ophooging nu reeds tot stand, dan zou het gevolg daarvan zijn, dat liet opgehoogde terrein langen tijd braak zou blijven liggen, zonder dat daarop werd gebouwd. Aan de ophooging zou bovendien een riolee- ring van het terrein vooraf dienen te gaan volgens globale raming zijn de kosten van rioleering en ophooging van dit terrein, groot ongeveer 2,8 H.A., op i 125.000.te stellen, hetgeen een rente van 7500.per jaar vertegenwoordigt, waarbij nog komen zou aan derving van huur een bedrag van ƒ500.'sjaars. Voldoening aan het verzoek van de vereeniging zou dus in plaats van voordeel, een belangrijk nadeel voor de gemeente medebrengen. En wat betreft de bewering van het bestuur van „Tuinstadwijk", dat wegens het aanwezig zijn van het benoodigde materiaal bij onver wijlde uitvoering van het plan eene belangrijke geldbesparing zou kunnen worden verkregen, zij opgemerkt, dat, ook al moet later ten behoeve van de ophooging opnieuw gereed schap en materiaal op het terrein worden aangevoerd, de daaraan te besteden meerdere kosten vermoedelijk niet van eenige beteekenis zullen zijn tegenover de 'mindere uitgaven, waarmede naar alle waarschijnlijkheid dan voor loonen en zand zal kunnen worden volstaan; met name de prijs van het ophoogingszand is thans immers nog abnormaal hoog. De gevraagde ophooging te doen uitvoeren bij wijze van werkverschaffing, komt ons evenmin gewenscht voor. Terecht wordt immers alleen productief werk voor werkverschaffing aangewezen; uit hetgeen hierboven werd medegedeeld blijkt, dat het onderhavige werk voorloopig weinig productief zou zijn en dat dus ook hierom niet tot onverwijlde uitvoering van het werk moet worden overgegaan. Overeenkomstig het gevoelen van de Commissie van Fabricage geven wij U dan ook in overweging, voor de door de woningbouwvereeniging „Tuinstadwijk" gevraagde ophoo ging van het terrein nabij de Heerenstraat thans geen gelden beschikbaar te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1922 | | pagina 3